Onderduikers

Tijdens de bezetting waren er op veel plaatsen in Laren onderduikers. Soms kort op een adres, maar ook voor langere tijd. Gelukkig zijn er onderduikers die het einde van de oorlog gehaald hebben maar er zijn ook veel onderduikers opgepakt en naar de kampen afgevoerd. Vaak vond dit plaats door verraad, waarbij ook de onderduikverleners groot risico liepen om in concentratiekampen terecht te komen. 

Hieronder worden de onderduikadressen waar slachtoffers zijn gevallen weergegeven en de bewoners en de onderduikers die zich op dit adres bevonden.

  Van Beeverlaan 8  

Onderduikgever: familie Guépin

Onderduikers:

Catharina Knaap-Barendse , haar 5-jarige zoontje Harry Knaap en zijn tante Jannie Barendse, zus van Catharina.

Jansje Barendse

Rotterdam, 7 juni 1925 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 18 jaar

Beroep: Stenotypist


De zusjes Barendse, met Jansje tweede van rechts.

Jansje kwam uit een groot gezin uit Rotterdam nl  Jacob Izaac, Catharina, Betsy, Hendrika, Theresia, de tweeling Henrica en Anna (Anna overleed kort na de geboorte), Eduard, Isidor (meteen na geboorte overleden), Dina, en als laatste Jansje in 1925. In de tussenliggende tijd is de familie dertien keer verhuisd binnen Rotterdam.

 

Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wordt vader Henri Knaap door de Marine gestationeerd op Curaçao. Zijn vrouw Catharina blijft met haar twee kleine kinderen achter in Den Haag. Wanneer Catharina in 1943 -als gevolg van de anti-joodse maatregelen- besluit onder te duiken, wordt in overleg met oma Spiero, het gezin opgesplitst.

Catharina Knaap-Barendse, haar 5-jarige zoontje Harry Knaap en zijn tante Jannie (Jansje) Barendse krijgen een onderduikadres op de Van Beeverlaan 8 in Laren. De drie jarige Sjaane wordt (om niet meer te achterhalen redenen) door moeder Catharina elders ondergebracht.

Zij zijn op 16 november 1943 hier gearresteerd op verzoek van de SD door de Larense politie.

Jansje Barendse wordt op 8-2-1944 op transport gezet uit Westerbork naar Auschwitz. Direct na aankomst is Jansje op 11-2-1944 vergast.

De arrestatie

Uit de dag- en nachtrapport van het korps politie te Laren (nh) blijkt dat op dinsdag, 16 november 1943 drie joden worden gearresteerd (bij de familie Guépin[2]) op de Van Beeverlaan 8.

Afb. Dagrapport van politie Laren dd. 16 november 1943

Ze worden in het politiebureau van Laren vastgezet en de volgende dag per auto overgebracht naar de Sicherheitspolizei in Den Haag. Catharina en Jansje worden naar Westerbork getransporteerd. Harry werd in een kindertehuis geplaatst, is later weer ondergedoken en heeft de oorlog overleefd.

Westerbork

Catharina had een opleiding tot verpleegster gevolgd. Nadat ze in Westerbork aankwam werd ze dan ook als verpleegster ingezet in het kampziekenhuis.  Catharina was hier getuige van de deportatie naar Auschwitz van haar jongste zusje Jansje met wie ze zich op de Van Beeverlaan zo veilig had gevoeld. Catharina overleefde Westerbork.

 

Maker van het naambordje: Toinie van Schendel


 Bijenstand 1 

Onderduikgever: Johan en Annie Bartels

Onderduikers:

Walter Kattenburg, Sophia Kattenburg-Polak, Kurt Schöndorff en Ella Schöndorff-Meijer, Edgar Weinberg.

Plaquette bij voordeur Bijenstand 1

Op de Bijenstand 1 in het huis van Johan en Annie Bartels waren meerdere mensen ondergedoken.

Johan Bartels, diepgeworteld in het Larense verenigingsleven, is als oud-officier al vlak na de Duitse inval in mei 1940 betrokken bij een van de eerste grote verzetsgroepen in Nederland. Na zijn arrestatie in 1941 verdwijnt hij als ’Nacht und Nebel’-gevangene naar de Duitse concentratiekampen Buchenwald, Natzweiler en Dachau. De 54-jarige Johan Bartels sterft dan op 24 april 1945 in concentratiekamp Dachau, waar het Amerikaanse leger op 29 april binnenrijdt. Zijn stoffelijke resten zijn in een massagraf teruggevonden. Hij is in 1959 herbegraven op het nationaal ereveld in Loenen.

De streng katholieke Johanna (Annie) Bartels-Striethorst (1886-1945) verbergt later in haar huis aan Bijenstand 1 vele onderduikers. Eind 1943 is huize Bartels, gelegen aan een liefelijk laantje achter de Torenlaan, het tijdelijke onderdak voor Walter Kattenburg, Sophia Kattenburg-Polak, Kurt Schöndorff en Ella Schöndorff-Meijer (Zij waren Larernse inwoners en woonden op het Koloniepad 6 in Laren) en Edgar Weinberg.

Walter Kattenburg (24) en zijn vrouw Sophia Kattenburg-Polak (22) waren in het bezit van een paspoort van Nederlands Oost-Indië. Zij leefden openlijk in huis en hadden distributie papieren; hoewel zij een oosters uiterlijk hadden, waren het joodse Amsterdammers.

Op een koude woensdagmorgen 16 februari 1944 volgt een inval na verraad door hun hulp in de huishouding Mia Hamstra die een verhouding had met een lid van het Duitse leger. (Zij heeft hiervoor na de oorlog gevangenisstraf gekregen) Het zijn foute politiemannen uit Den Haag, onder wie jodenjager Kees Kaptein die na de oorlog de doodstraf krijgt. Kurt Schöndorff probeert nog via een wc-raampje weg te komen, maar dat mislukt. Hij en het echtpaar Kattenburg worden in Auschwitz vermoord. Ella Schöndorff ontglipt tijdens de inval. Op haar vlucht passeert ze een deserteur uit het Duitse leger Albert Schlosser die in het verzet zit en in Laren woont. Ze trouwt na de oorlog met Edgar Weinberg, de enige die levend terugkeert. Onderduikgeefster Annie Bartels (58) bezwijkt op 29 januari 1945 in vrouwenkamp Ravensbrück.

Kurt Emanuel Schöndorff

Essen, 8 april 1908 – Auschwitz, 5 maart 1944

Bereikte de leeftijd van 35 jaar


Kurt Emanuel Schöndorf uit Essen (D), trouwde op 17 Juli 1935 in Amsterdam met Ella Meijer, een dochter van Ruben Meijer en Mietje de Winter. Hun toekomstig adres zou worden Uiterwaardenstraat 130 I in Amsterdam. Daar werd in 1938 hun zoon Rudolf geboren. Per 25 October 1940 vertrokken zij vanuit Amsterdam naar Laren, adres Koloniepad 6. Op de 16e Februari 1944 werd de familie - gelijk met anderen - gearresteerd op hun onderduikadres op Bijenstand 1 in Laren en overgebracht naar de Euterpestraat in Amsterdam. Kurt Schöndorff werd op 22 Februari 1944 naar Kamp Westerbork gezonden waar hij moest verblijven in strafbarak 67 en op 3 Maart 1944 werd hij naar Auschwitz gedeporteerd en direct bij aankomst om het leven gebracht. Zijn vrouw Ella en hun zoon Rudolf hebben beiden de Holocaust overleefd. Kurt heeft een naambord op de Herinneringsbomen Laren bij de omgebrachte Larense inwoners.

Herinnerings bomen Laren - 1944 


Walter Kattenburg

Amsterdam, 21 november 1919 – Auschwitz, 15 april 1944

Bereikte de leeftijd van 24 jaar


Walter Kattenburg was een zoon van Israel Kattenburg en Margareta Hagelberg. Walter was getrouwd in Amsterdam op 25 Mei 1943 met Sophia Polak, een dochter van Marcus Polak en Mietje Polak.

De familie Kattenburg was eigenaar van de regenkleding fabriek Hollandia Kattenburg. Daar werd in een grote en moderne fabriek aan het IJ in Amsterdam het merk Falcon gemaakt. De fabriek moest in de oorlog legerkleding maken. Veel joodse werknemers kregen daarvoor een Sperre. Op 11 november 1942 was er een grote razzia in de fabriek. Alle Joodse werknemers (367) werden afgevoerd. Aansluitend werden er zoveel mogelijk familieleden van opgepakte personeelsleden opgehaald. In totaal werden er 826 mensen afgevoerd. Na de oorlog kwamen er slechts 8 terug.

Walter, niet werkzaam bij de fabriek, en zijn vrouw Sophia doken onder. Zij doken onder in Laren waar zij op 16 Februari 1944 op hun onderduikadres Bijenstand 1 zijn gearresteerd en op 3 Maart 1944 gedeporteerd naar Auschwitz waar zij op 15 April 1944 zijn vermoord.

Walter's enige broer Fritz Max Kattenburg heeft de Shoah overleefd.

Meer informatie over de fabriek van de familie Kattenburg en het oorlogsverleden:

www.herdenking-hollandiakattenburg.nl

Televisieprogramma Andere Tijden over de fabriek en familie

Hollandia Kattenburg - Andere Tijden

Zie ook Kwartaal Bericht 156 Historische Kring Laren

Maker van het naambordje: Joyce Bergman

Motivatie:

Walter was een neef van mijn moeder. Op de enige foto die ik heb van het huwelijk van mijn ouders, op 7 januari 1941, staat hij (ook als enige) naast het bruidspaar. Daaruit blijkt wel dat zij close waren, want geen foto’s met ouders, broers of zuster van het bruidspaar.          Dat is wellicht de laatste foto die van hem gemaakt is. Van Sophia is tot op heden geen enkele foto bekend. Daarom heb ik op haar plankje mijn moeder, net als op het huwelijksportret, naast Walter gezet, maar dan zonder gezicht. Nadat ik de plankjes ingeleverd had, kwam ik er bij toeval achter, dat Sophia verpleegster was geweest in het Nederlands-Israëlitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis in Amsterdam. Een verpleegster, maar dan ook helaas zonder gezicht, was achteraf gezien misschien een geschikter beeld van haar geweest.

Walter’s broer Fritz is vóór de oorlog met zijn vrouw naar de VS geëmigreerd. Uiteindelijk kwamen ze terecht in de buurt van San Francisco, waar hun zoon en zijn nakomelingen vandaag de dag nog steeds wonen. Walter’s moeder kon in de meidagen van 1940 nog net wegkomen naar Engeland. Zij overleed in 1944 in Manchester. Het schijnt dat zij Walter voor haar vertrek niet heeft kunnen bereiken, omdat hij dienst had in de Burgerwacht.

De foto’s op de plankjes zijn uitsneden uit de foto die gemaakt is voor de synagoge in Bussum. Mijn ouders waren niet gelovig maar hebben hun huwelijk daar toch laten bevestigen. Volgens mijn moeder om haar grootvader een plezier te doen. Voordien had de huwelijksvoltrekking in het stadhuis van Naarden plaatsgevonden. Door de toenmalige “goede” burgemeester Boddens Hosang.

Van onze tak van de familie zijn door de oorlog slechts weinig mensen over: Walter’s neef in de VS, en naast mij een achterneef en –nicht hier in Nederland, alsmede hun kinderen en kleinkinderen.

Toen ik in 2011 het verhaal van Bijenstand 1 las in Kwartaalbericht 115 van de Historische Kring Laren had ik geen idee wie het “kleine echtpaar Kattenburg” was, dat daarin werd genoemd. Mijn moeder heeft kennelijk ook niet geweten dat Walter en Sophia in Laren ondergedoken zaten. In hetgeen zij over de oorlog heeft opgetekend wordt het in ieder geval nergens vermeld. Het heeft enig speurwerk gevergd om vast te kunnen stellen dat het hier om Walter en Sophia ging.

Het is mij een eer en een kleine troost om hun verhaal enigszins aan te kunnen vullen.

Sophia Kattenburg-Polak

Amsterdam, 3 september 1921 – Auschwitz, 15 april 1944

Bereikte de leeftijd van 22 jaar

Beroep: Verpleegster

Sophia Polak, een dochter van Marcus Polak en Mietje Polak was op 25 Mei 1943 in Amsterdam getrouwd met Walter Kattenburg, een zoon van Israel Kattenburg en Margareta Hagelberg. Zij doken onder in Laren waar zij op 16 Februari 1944 op hun onderduikadres Bijenstand 1 werden gearresteerd. Op 3 Maart 1944 werden zij gedeporteerd naar Auschwitz waar zij op de 15 april zijn vermoord. Helaas heeft niemand van de familie Polak de oorlog overleefd.

 Boekweitskorrel 9  

Onderduikgever: : Antoon Van Wijngaarden en huisgenote Geertruida Hulsebos 

Onderduikers: Esther Valk-Pels, dochter Bertha Querido-de Valk en zoon Jonas Valk en Jacobus Querido (heeft de oorlog overleefd)

INVAL

Antonius van Wijngaarden (*Laren 7-12-1910), los werkman, wonende Oud Laren 11, thans gedetineerd in Veenhuizen: ‘In het jaar 1943 had ik de joodse familie Valk, wonende te R’dam bij mij in huis aan de Boekweitskorrel 9 ondergedoken. Ongeveer half september 1943 werd de familie Valk door twee Hollandse SD-ers bij mij thuis gearresteerd.[2] ‘Omstreeks begin 1942 ben ik door tussenkomst van Herman Troeder, toen werkende voor de illegaliteit gevraagd enige joden in mijn woning op te nemen.  Zij betaalden voor kost en onderdak 10 gulden per persoon.[3]  Na 7 mnd. kreeg ik huiszoeking van enige leden van de SD te Den Haag. Een van hen was genaamd Siwers uit Den Haag. Ik was niet aanwezig toen zij kwamen, doch kwam toen zij binnen waren in huis.  Zij hebben drie van de genoemde joden gearresteerd, een van hen wist zich nog net op tijd in de door mij gemaakte schuilkelder terug te trekken en werd niet gevonden. Dit was Jacobus Querido, de echtgenoot van Bertha Querido-Valk.  Hij is de enige die tot enige dagen voor de bevrijding in mijn woning gebleven is en toen vertrokken is naar de Zoomstraat 7 te Rotterdam. Ik ben nimmer gearresteerd, maar mij is een verhoor door de SD in mijn woning afgenomen. Men vroeg mij of ik wist dat ik in mijn woning onderdak verschafte aan joden. Ik heb daarop geantwoord dat het geen joden waren, maar mensen die door het bombardement op R’dam naar hier gevlucht waren en christenen waren. Zoals vermeld op hun persoonsbewijzen. Hierop haalde hij een van de PB’s uit zijn zak en liet mij de vervalsing in het bewijs zien (wat ik wel wist), waarop ik zei dit niet te weten, wat hij waarschijnlijk geloofde, want hij vertrok. De dochter genaamde Bertha wist, toen zij op het politiebureau was te ontvluchtten en ging naar de woning van De Haar. Twee politieagenten van het korps deden na die ontvluchting bij mij huiszoeking en moesten natuurlijk zonder resultaat vertrekken, doch deden ook huiszoeking bij De Haar, waar zij op de zolder weer werd gearresteerd en later naar Westerbork werd vervoerd. Ik heb na de bevrijding nooit meer iets van haar vernomen. De door u genoemde Elders ken ik en deze wist dat ik joden in huis had. Ik ben altijd vriendschappelijk met hem omgegaan. Voordat ik joden in mijn woning had kwam hij wel eens bij mij aan huis, maar later niet meer. Met Elders heb ik nooit ruzie of iets dergelijks gehad. Ik weet niet, wie de joden in mijn woning verraden kan hebben. Van Elders werd in het dorp door de inwoners wel algemeen beweerd, dat hij dit gedaan zou hebben, omdat hij volgens hen met de Duitsers heulde en er steeds Duitsers bij hem thuis kwamen. De joden, die ik in mijn woning ondergedoken had kwamen wel buiten, het viel niet zo erg op dat zij joden waren. Ik kon heel goed met ze opschieten en zij hebben steeds voldoende eten bij mij gehad. Verder kan ik u heel weinig over deze zaak inlichten, daar ik geen vermoeden heb wie deze joden verraden kan hebben.[4] De 29-jarige huisgenote van Van Wijngaarden, Geertruida Hulsebos weet preciezer te vertellen wie de onderduikers waren: ‘Ik heb tijdens de bezettingstijd enige jaren bij Antoon van Wijngaarden in huis gewoond aan de Boekweitskorrel 9 te Laren.[5] Wij hebben in 1942 joden bij ons in huis genomen, die onder moest duiken. Het waren moeder, zoon, dochter en schoonzoon genaamd Elizabeth Valk, Jonas Valk, Berta Querido-Valk en Jacobus Querido. Toen zij ongeveer een half jaar bij ons in huis waren, kwam er een man bij ons aan de deur, die zich uitgaf voor een illegaal werker. Hij vroeg of ik soms adressen kon opgeven, waar joden ondergebracht konden worden. Ik vertrouwde de zaak niet erg en zei dat ik daar niets van wist en dat ik daar ook niets mee te maken wilde hebben.. De man zei toen dat hij nog wel terug zou komen en gaf mij ook een wachtwoord nadat de leden van zijn organisatie gebruikten. Dit wachtwoord was: “Duizend drie en zeventig kwart”.  Enige weken daarna (op 21-9-1943) kwamen mannen aan mijn deur, die het genoemde wachtwoord gaven. Ik liet hen binnen, maar niet verder dan in de keuken, daar in de huiskamer de vier bij mij ondergedoken joden zaten. Een van hen vroeg mij, evenals de vorige bezoeker had gedaan, of ik soms adressen wist om joden onder te brengen. Ik ging daar weer niet om in en zei dat ik daar niets mee te maken wilde hebben. Plotseling trokken beide mannen ieder een revolver en een van hen zei: “SD huiszoeking”.  Daarna traden beiden de huiskamer binnen en arresteerden de daar aanwezig mensen. Dat waren de reeds genoemde joden, behalve Jacobus Querido, die zich in een schuilplaats had verstopt, toen hij hoorde dat er vreemde mensen waren. Deze man was altijd zeer voorzichtig, wat nu zijn redding was. De drie anderen werden dus gearresteerd en door de SD mannen naar het politiebureau in Laren gebracht. Ik kende geen van de SD-agenten. Zij waren echter uit Den Haag afkomstig. Het waren Nederlanders of in ieder geval personen die vloeiend Nederlands spraken. De dochter Berta Querido-Valk kreeg op het politiebureau te Laren de gelegenheid te ontsnappen, doordat men haar op de toilet liet gaan, zonder haar een bewaking mee te geven.  Ik had de indruk toen ik dat hoorde dat men haar opzettelijk de gelegenheid tot vluchten had gegeven. Zij ging naar de woning van Elbertus de Haar. Twee politieagenten van Laren kwamen toen weer bij mij in de woning en deden huiszoeking naar de ontvluchte vrouw, die natuurlijk niet bij mij gevonden werd. Zij zijn toen naar de woning van De Haar gegaan, nadat zij eerst aan een zekere Berend Calis (“Klompie”) gevraagd hadden waar de joodse vrouw heengegaan was. Deze heeft het gezegd omdat hij door de agenten met een revolver gedreigd werd. Een van de agenten heette Bosma en woonde aan de Zijtak te Laren. Bij De Haar vonden zij de vluchtelinge op zolder, arresteerden haar weer en brachten haar terug naar het politiebureau. De joodse familie is toen eerst naar Scheveningen gebracht en later naar Westerbork. Van beide plaatsen heb ik nog post van hen ontvangen en ik heb ook nog pakjes kunnen sturen. Later zijn zij echter naar Duitsland gebracht en sindsdien heb ik echter niets meer van hen gehoord. Dat zij naar Duitsland zijn gebracht weet ik doordat ik nog een brief van hen ontvangen heb, die klaarblijkelijk door hen uit de trein op weg naar Duitsland geworpen is. Ik ken de door u genoemde Jacob Elders. Ik verdenk hem er sterk van deze jodenmensen verraden te hebben. Ik heb echter geen goed gefundeerde reden voor deze verdenking, Er werd algemeen beweerd, dat Elders joden verraadde voor 10 gulden per stuk'.

De Haar: De uit het politiebureau gevluchte vrouw heeft zich bij mij in huis verstopt in een grote koffer of kist op zolder….de enige die op dat moment in mijn huis was, was een zekere Berend Calis, wonende Drift 17 die op zijn verloofde zat te wachten. Hij kwam dikwijls bij mij aan huis en was naar binnen gegaan daar de deur bij mij altijd wel los was. Hij heeft mij later verteld hoe het gegaan was, d.w.z. ik moest het uit hem trekken…Hij zou door de politie met een revolver  bedreigd zijn te zeggen waar de joodse vrouw verstopt was. Hij liet zich ontvallen dat agent Hordijk hierbij betrokken was en wilde daarna niks meer zeggen toen hij merkte dat hij zich versproken had.  Toen ik later thuiskwam vond ik de kist waar zij ingezeten had beneden staan. Ik vermoedde toen en dat doe ik nog steeds dat de agenten haar met kist en al naar beneden hebben gegooid.

 

De Larense Jacobus (Jaap) Gijsbertus Johannes Elders (*Laren, 11-10-1905) en zijn vrouw Johanna Maria Antonis Büter (*Laren *8-5-1904) waren verantwoordelijk voor het verraad van de joodse onderduikers op Boekweitskorrel 9. Zelf woonden ze op nummer 16. Vader Jacob had voor de oorlog al een strafblad wegens dierenmishandeling en diefstal. Hij wordt na de oorlog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, wegens het tijdens de oorlog opzettelijk anderen blootstellen aan opsporing, vervolging, vrijheidsberoving en beperking etc. Zijn uiteindelijke straftijd beloopt van 7-5-1945 tot 7-9-1948.


[2] PRA Hilversum, No. 7927, dd. 30-10-1946 door hulpambtenaar der Rijkspolitie Lammert Pluister op 4-11-1946 te Veenhuizen gehoord Antonius van Wijngaarden.

[3] www.joodsmonument.nl/de familie Valk was een bekende familie in de vleesindustrie.

[4] PV 28-9-1946 te Groningen, PRA, nr. 13583, door agent T. Rijm

[5] Geertruida Hulsebos, (*A’dam 20-6-1917) gescheiden in 1947 van de oorspronkelijk joodse Andries Nebig (*A’dam 4-3-1908) koopman in fruit aan de Oudezijds Achterburgwal. Vanaf 16-5-1941 gaat ze op het Smitslaantje 6a wonen. Op 23-6-1942 verhuisd ze naar de Boekweitskorrel 9 te Laren. Beroep werkster.


Maker van het naambordje: Jaap Majoor

Motivatie:

Het gezin Valk wordt uit de vergetelheid onttrokken.

De Davidster siert de namen en blijven zo leven.

Ester Valk 50 jaar 22 oktober 1943 Auschwitz

Betha Querido-Valk 27 jaar 22 oktober 1943 Auschwitz

Jonas Valk 29 jaar 31 maart 1944 Polen.

De herinneringsborden aan de bomen, op de brink van Laren. Voor de familie Valk, een eerbetoon met een klaproos van de maker.

Gemaakt 2023.

Jaap Majoor

Esther Valk-Pels

Delfzijl, 7 november 1892 – Auschwitz, 22 oktober 1943

Bereikte de leeftijd van 50 jaar 

Beroep: Verpleegster

Moeder Esther Valk-Pels

Geboren in Delfzijl op 7-11-1892, op 29 september 1943 aangekomen in Westerbork, strafbarak 67, overleden in Auschwitz 22-10-1943

Bertha Querido Valk

Echtgenote van Jaap Querido

Wildervank, 2 augustus 1916 – Auschwitz, 22 oktober 1943

Bereikte de leeftijd van 27 jaar 

Beroep: Verkoper

Dochter Bertha Querido-de Valk

Geboren in Wildervank op 2-8-1916, op 29 september 1943 aangekomen in Westerbork, barak 67, overleden in Auschwitz 22-10-1943. Beroep: verkoopster.

Haar echtgenoot Jacob Querido (*Rotterdam 22-8-1916) zat ook ondergedoken op de Boekweitskorrel 9. Hij wist tijdens de overval van de SD op tijd de schuilplaats in te komen. Hij heeft de oorlog op de Boekweitskorrel 9 overleefd. 

Jonas Valk

Delfzijl, 14 februari 1915 – Polen, 31 maart 1944

Bereikte de leeftijd van 29 jaar

Beroep: Pluimveehandelaar


Zoon Jonas Valk

Geboren in Delfzijl op14-2-1915, op 29 september 1943 aangekomen in Westerbork,   strafbarak 67, overleden in Polen 31-3-1944. Beroep: Pluimveehandelaar.

De zusjes Lena, Esther, Julia Zilverberg en Carla Schaap zaten ondergedoken bij Phien Simonis in 'Het Kinderhuisje' aan de Drift 27 te Laren. Van hier werden ze op 15 november 1943 weggevoerd door jodenjagers van Groep X van de Rotterdamse recherche.

[1]Achteraf gezien blijkt ook dat de ligging van het Kinderhuisje niet geheel optimaal was. Het bevindt zich in het hol van de leeuw. Phien Simonis weet zich gewaarschuwd, nadat enkele maanden eerder op de hoek Hein Keverweg-Drift op 30 september 1943 in het retraitehuis van de Nederlands Hervormde kerk ‘De Hoeve’, slechts vierhonderd meter bij haar vandaan, 29 Joodse onderduikers worden gearresteerd. Verder wemelt het in Laren van de NSB’ers en ook de Larense politie laat zich onder aansturing van NSB-burgemeester Knipscheer niet onbetuigd in de opsporing van Joodse onderduikers. Als buren heeft Phien hoge Wehrmacht-manschappen, die de gevorderde Joodse villa ‘Westerengh’ (Drift 25) bewonen. Het is dus een komen en gaan van Duitsers en ander nazigespuis over de Drift.

Inval

Op maandag 15 november 1943 gaat het goed mis. De beruchte ‘Groep X’ (Groep 10) van de Rotterdamse recherche heeft enkele bruikbare tips gekregen: bij Phien aan de Drift 27 èn in het pension van Mej. Marretje Stork aan de Engweg 15 zouden Joodse onderduikers zitten. Een drietal leden van deze in Rotterdam en omstreken gehate groep Jodenjagers, die onder leiding staat van kapitein Jacob Breugem, besluit af te reizen naar Laren om op beide adressen een inval te doen. Het zijn de Rotterdamse opperwachtmeesters Jacob Tol en Philippus Pikaar en wachtmeester Dirk Winkelman. Deze doorgewinterde Jodenjagers nemen zelfs niet de moeite om zich eerst bij hun collega’s van de lokale politie in Laren te melden, hiermee voorkomend dat er alarm geslagen wordt door een eventuele mispieper bij het Larense corps. Ook zijn ze waarschijnlijk niet van plan het kopgeld met hun Larense collega’s te delen.

Phien en haar jonge beschermelingen, worden met geweld naar de gereedstaande vrachtwagen gevoerd. De kinderen zijn de uit Bussum afkomstige zusjes Zilverberg, Esther (17 jr.), Lena (12 jr.) en Juliana (10 jr.) en de nog maar vijfjarige Amsterdamse notarisdochter Carla Alice Schaap. Van de familie Zilverberg weten we dat het gezin in 1932 van Hilversum naar Bussum was verhuisd, waar vader Abraham de kost verdiende als brood- en banketbakker. Moeder, Jetje Krant, had onder dwang van de bezetter haar kinderen met het nieuwe schooljaar 1941 overgedaan naar de ‘School voor kinderen van Joodschen bloede’ dat onder leiding stond van de Joodse leraar IJs Vissel. Dat duurde tot 25 juni 1942, wanneer de grote evacuatie van de Joodse bevolking van Bussum plaats heeft. Het bakkersgezin Zilverberg wordt pas eind januari 1943 gedwongen naar Amsterdam te verhuizen. Blijkbaar hadden ze een vermoeden van wat hun te wachten stond. Drie van hun kinderen werden rond die tijd in onderduik gedaan en zelf lieten ze hun bezittingen, waaronder hun trouwringen, achter bij vrienden. Ook Carla Schaap zit als kleuter ondergedoken in ‘het Kinderhuisje’. Wanneer haar ouders in januari 1943 gedwongen worden te verhuizen naar het Amsterdamse ghetto, wordt Carla vermoedelijk in onderduik gedaan.

Ondanks dat de Duitse bezetter het persoonsbewijs pas verplicht stelt voor personen vanaf 15 jaar, heeft haar vader, notaris Schaap, ervoor gezorgd dat zijn dochter onder de alias van ‘Carla van IJsselstein’ papieren heeft. Tijdens verhoren door de Rotterdamse politie komt men erachter dat ze Carla Schaap heet. Wanneer haar vader uit de kampen terugkeert, zoekt hij jarenlang naar zijn dochtertje. Hij zal nooit precies weten wat er met haar gebeurd is.

De Larense arrestanten worden diezelfde middag naar Rotterdam getransporteerd en ondergebracht in het Huis van Bewaring. In Rotterdam aangekomen wordt Phien van haar kinderen gescheiden.

De kinderen worden - na enkele dagen - tijdelijk opgevangen in een Rotterdams pleeggezin omdat men blijkbaar - ook in die tijd al - een gevangenis ongeschikt vond voor het opsluiten van kinderen zonder ouders.

Op 10 december 1943 worden de onderduikers van de Drift en Engweg door een speciale transportdienst van de politie Rotterdam per trein overgebracht naar Westerbork. Op 8 februari 1944 gaan de kinderen op transport naar Auschwitz. Om het ziekenhuis te ontlasten bevinden zich onder deze groep 400-500 zieke Joden. Dit transport wordt daarom wel het meest beestachtige van alle transporten genoemd. Bij aankomst in Auschwitz op 11 februari 1944 worden de drie zusjes Zilverberg en Carla Schaap samen met 797 anderen rechtstreeks naar de gaskamer geleid. Ook de andere onderduikers zullen het leven laten in Auschwitz.[2]

[1] Bron boek “Badkuip aan de Drift”

[2] Alle verdere informatie van Joods Monument

Josephina (Phien) Simonis

den Haag, 31 januari 1885 – Ravensbrück, 1 februari 1945

Bereikte de leeftijd van 60 jaar

Beroep: kinderverzorger

Phien Simonis wordt beschreven op een ander deel van deze website onder het jaartal 1943:

Herinnerings bomen Laren - 1943

Het Gezin Zilverberg

Het gezin Zilverberg wordt uitstekend beschreven in het artikel van de Historische Kring Bussum door Margreet de Broekert verschenen in BussumsNieuws, mei 2015

Bussums historie mei 2015.indd (historischekringbussum.nl)

Esther Zilverberg

Hilversum, 20 november 1926 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 17 jaar


Maker van het naambordjes: Eric Zilverberg


Motivatie:

Ook ik heb als zoon van joodse ouders m’n hele familie verloren. Ik heb geen idee of deze familie een bloedband heeft gehad met mij. Maar er is weinig verder bekend en ben er ook niet zo mee bezig. Zal de bordjes beschilderen naar eigen idee. 

Lena Zilverberg

Hilversum, 4 juli 1931 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 12 jaar


Lena Zilverberg (joodsmonument.nl)

Omdat ze minderjarig is, wordt ze niet, zoals haar mede-arrestanten uit Laren, gevangengezet in het Huis van Bewaring, maar wordt ze op 19-11-1943 in een pleeggezin geplaatst.

Transportlijst Rotterdam

Julia Zilverberg

Bussum, 20 augustus 1933 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 10 jaar


Julia Zilverberg (joodsmonument.nl)

Omdat ze minderjarig is wordt ze niet, zoals haar mede-arrestanten uit Laren, gevangengezet in het Huis van Bewaring, maar wordt ze op 19-11-1943 in een pleeggezin geplaatst.

Carla Alice Schaap

Amsterdam, 23 september 1938 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 5 jaar


Carla Alice Schaap (joodsmonument.nl)

Omdat ze minderjarig is wordt ze niet, zoals haar mede-arrestanten uit Laren, gevangengezet in het Huis van Bewaring, maar wordt ze op 19-11-1943 in een pleeggezin geplaatst.

Evert Rulf woonde als kind tegenover Carla Alice Schaap. In zijn verhaal op het Geheugen van Plan Zuid schrijft hij over haar.

Lees hier meer:

http://www.geheugenvanplanzuid.nl/index.php/ingezondenverhalen/445-283-zwaaien 

Maker van het naambordje: Elize van der Werff

Motivatie:

Mijn oma heette Schaap

 Engweg 15 15 

Onderduikgever: Mej. Marretje Stork

Gearresteerde onderduikers:

Lilly Adler: *Amsterdam 4-9-1892 - †28-1-1944

Hendrika de Leeuw-Appel: *Amsterdam 20-3-1888 - †6-3-1944. Zij woonde op de Engweg 4 en was op de Engweg 15 ondergedoken samen met haar echtgenoot Joseph de Leeuw. Zie Herinnerings bomen Laren - 1944

Joseph de Leeuw: *Amsterdam 5-2-1887 - †6-3-1944 w. Hij woonde op de Engweg 4 en was op de Engweg 15 ondergedoken samen met zijn echtgenoot Hendrika de Leeuw-Appel Zie Herinnerings bomen Laren - 1944

Schoontje van Embden heeft de oorlog overleefd. Zij is ook op 15-11-1943 gearresteerd en naar Rotterdam meegenomen door de Rotterdamse Jodenjagers. Is vanuit Gouda naar Westerbork uit de trein gesprongen.

Inval 15 november 1943

Op maandag 15 november 1943 gaat het goed mis. De beruchte ‘Groep X’ (Groep 10) van de Rotterdamse recherche heeft enkele bruikbare tips gekregen: bij Phien Simonis aan de Drift 27 èn in het pension van Mej. Marretje Stork aan de Engweg 15 zouden Joodse onderduikers zitten. Een drietal leden van deze in Rotterdam en omstreken gehate groep Jodenjagers, die onder leiding staat van kapitein Jacob Breugem, besluit af te reizen naar Laren om op beide adressen een inval te doen. Het zijn de Rotterdamse opperwachtmeesters Jacob Tol en Philippus Pikaar en wachtmeester Dirk Winkelman. Deze doorgewinterde Jodenjagers nemen zelfs niet de moeite om zich eerst bij hun collega’s van de lokale politie in Laren te melden, hiermee voorkomend dat er alarm geslagen wordt door een eventuele verrader bij het Larense corps. Ook zijn ze waarschijnlijk niet van plan het kopgeld met hun Larense collega’s te delen.

De eerste inval die dag vindt plaats op de Engweg, waar de Jodenjagers ’s-middags om half vier met getrokken pistolen binnenvallen. Breugem meldt hierover achteraf aan de Larense politie dat er op de Engweg 15, door Tol en Pikaar respectievelijk 7 en 3 schoten afgevuurd zijn op uit de woning vluchtende Joden. De onderduikers weten niet te ontkomen en worden, samen met pensionhoudster Stork gearresteerd. Als blijkt dat één van de onderduikers, Hendrika de Leeuw-Appel, in het St. Jansziekenhuis herstellende is van een zware operatie, besluiten de Jodenjagers ook haar op te halen. Terwijl het ziekenhuispersoneel haar klaarmaakt voor vervoer, dringt de ernstig zieke vrouw er bij haar echtgenoot op aan om te ontsnappen. Deze springt van driehoog uit het ziekenhuisraam en breekt daarbij beide benen. Samen worden ze in de vrachtwagen geladen. Hierna zet de vrachtwagen, gevuld met arrestanten, koers naar Drift 27.

Op 10 december 1943 worden de onderduikers van de Drift en Engweg door een speciale transportdienst van de politie Rotterdam per trein overgebracht naar Westerbork. Bij Gouda weet een onderduikster van de Engweg, Schoontje van Embden, tijdens een toiletbezoek uit de rijdende trein te springen en ontsnapt1.

Onderduikgever Marretje Stork mag na ruim een half jaar gevangenschap en een langdurig verblijf in de ziekenboeg op 20 juni 1944 naar huis terugkeren.

Transportlijst Rotterdam Adler en ook Zilverberg meisjes onderduiksters De Drift

Lilly Erna Adler

Amsterdam, 4 september 1892 – Auschwitz, 28 januari 1944

Bereikte de leeftijd van 51 jaar


Lilly Erna Adler werd op 4 september 1892 in Amsterdam geboren. Op 25 januari 1944 moest zij op transport van Westerborg naar Auschwitz. Zij is 51 jaar geworden.

 

[1]Lily woonde eerst op de Hein Keverweg 3 in Laren. Hier woonde J.C. Beumer, chef de  casino.

Vanaf 22-10-1940 werkt Lilly op Mosselweg 2 bij mevr. Catharina Bartholomea Horijaans, weduwe van Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm en dochter Mej. Joanna Catharina Alphonsina Alberdingk Thijm.

Na het overlijden van haar werkgeefster op 21-2-1941 vertrekt Llily in oktober 1941 naar Singel 4 te Blaricum. Daarna wordt ze door de Duitse bezetter gedwongen te verhuizen naar Amsterdam in de Roompotstraat 14-II in Amsterdam[2]. Dit adres is haar officiële adres, maar feitelijk duikt ze onder in Laren bij Marretje Alijda Stork aan de Engweg 15. Tijdens de razzia op De Drift 27 wordt diezelfde dag ook een razzia gehouden op de Engweg. In het politierapport van Laren staat dat Mej. Stork en haar dienstbode (Lilly Adler) zijn gearresteerd. Op 10 december 1943 komt zij aan in Westerbork, op 25 januari 1944 gaat zij op transport naar Auschwitz waar zij bij aankomst direct wordt vermoord.


[1] Aaldrik Hermans

[2] Persoonskaarten Indexen Amsterdam/Catharina Bartholomea Horijaans (*Amsterdam 23-7-1867, †Blaricum 21-2-1941) 76jr en dochter Joanna Catharina Alphonsina Alberdingk Thijm †Blaricum 31-3-1953, 59 jr.

Maker van het naambordje: Marionne Bakker

 IJsbaanweg 8 

Onderduikgever: Gijs Terweijden

Onderduikers: Rudolf Meijer en Mietje Meijer-de Winter

Inval 1 juli 1944

Verklaring uit proces-verbalen van de kinderen Terweijden nl Wilhelmina Catharina (17 jaar)

Op 9 oktober 1945 hoorde ik, Wilhelmina Catharina Terweijden, 17 jaar, naaister, wonende IJsbaanweg 8:

Reeds geruime tijd was bij ons thuis een joods echtpaar genaamd Rudolf en Marie Meijer ondergedoken. Op 1 juli 1944 bevond ik mij alleen met het echtpaar Meijer thuis. Mijn ouders waren uitgenodigd op een begrafenis en waren niet thuis. Op diezelfde dag vervoegden enkele personen zich aan onze woning, die mij vroegen of hier een familie Meijer woonde. Ik antwoordde hun dat ik wel een familie Meijer kende, doch dat deze woonde in een wasserij op de Kloosterweg. Zij antwoordden mij, dat zij op het adres IJsbaanweg 8 moesten zijn en drongen gelijk de woning binnen en deden een scherpe huiszoeking.  Het echtpaar heeft vermoedelijk, toen zij hun naam hoorden noemen, van de gelegenheid gebruik gemaakt om in een, voor hen gemaakte schuilplaats te gaan. Zij bevonden zich juist op hun kamer boven. Met een breekijzer heeft de SD op de bovenkamers enige planken uit de wand opengebroken en vond zodoende de schuilplaats van het echtpaar Meijer. Het echtpaar is toen gearresteerd en door hen meegenomen. Daarna is de SD nog enige keren terug geweest om kleren van de familie Meijer op te halen, doch wij hadden geen kleren van het echtpaar Meijer.[1]

[1] CABR Mia Hamstra

Ruben Meijer

Borculo, 6 april 1874 – Auschwitz, 6 september 1944

bereikte de leeftijd van 70 jaar

beroep: Handelsagent


Mietje Meijer-de Winter

Amsterdam, 30 november 1886 – Auschwitz, 6 september 1944

Bereikte de leeftijd van 57 jaar


Ruben (‘Ruudje’) Meijer en Marie (‘Mietje’) Meijer-De Winter verbleven op verschillende onderduikadressen. Aanvankelijk bij het echtpaar Harry van Puijenbroek en Clara van Puijenbroek-Cock (Jutmannen, Blaricum), die het alleen om de centen te doen was en waar ze uitermate slecht behandeld werden. Toen bij ‘Tante Aafje’ Alblas (Professor Van Reeslaan, Blaricum).

De bejaarde mevrouw Alblas verborg maar liefst 12 onderduikers, maar in december 1943 moesten allen wegens chantage vluchten en elders een onderkomen vinden. Voor Mietje en Ruudje was dat bij pianist Dirk Rosenbaum en Johanna Rosenbaum-Goenee (Kievitdwarsstraat, Utrecht). Uiteindelijk kwamen ze in juni 1944 terug naar het Gooi, en doken onder bij de familie Gijs Terweijden (IJsbaanweg, Laren). Daar werden ze op 1 juli 1944 gepakt. Via Westerbork arriveerden ze op 6 september 1944 in Auschwitz, waar ze direct na aankomst werden vergast.

 

Zowel Kurt Schöndorff als de fam Meijer werden verraden door het vroegere dienstmeisje van de fam. Meijer, Mia Hamstra. De jodenjagers, zowel op 16 februari als op 1 juli 1944, waren de Nederlandse politieagenten Gerrit Oude Wolbers, Adriaan Kaptijn en Theo van Zwam. 

Zie Kurt Schöndorff bij: Herinnerings bomen Laren - 1944 

 IJsbaanweg 12 

Onderduikgever: Franciscus Gerardus Witte

Onderduiker: Herman Rudolf Odewald

Inval

Proces Verbaal Franciscus Gerardus Witte, oud 54 jaar, van beroep stoker, wonende te Laren, IJsbaanweg 12 die als volgt verklaarde:

“In de zomer van 1942 kreeg ik door middel van kennissen een joden kind, genaamd Herman Oldewald, in huis. Dit kind was toen ongeveer 8 à 9 jaar oud. Waar de ouders waren weet ik niet. Op een avond, als ik mij goed herinner is dit geweest in de maand juli 1943, kwam mijn vrouw thuis en vertelde dat ze bij ons in de straat bezig waren joden op te halen. Zoals mijn vrouw vertelde geschiedde dit door enige leden van de Sicherheitspolizei met medewerking van Nijland uit Laren. Kort nadat mijn vrouw thuis was, werd er ook bij ons gebeld en mijn vrouw ging naar de voordeur. Even daarna kwam zij direct weer binnen met enige mij onbekende heren. Deze gingen direct over tot een huiszoeking en hieruit begreep ik dat ik met de SD te maken had. Zij vroegen mij ook of ik jodenmensen in huis had, waarop ik ontkennend antwoordde. Toen ze bij de huiszoeking boven kwamen vonden ze echter het joden kind in bed. Mij werd toen nogmaals gevraagd of ik joden in huis had en toen ik hierop ontkennend antwoordde zei een van de heren tegen mij of dat dan geen joden kind was dat in bed lag. Ik zei toen ook dat dit geen joden kind was maar hierop werd ik naar beneden gestuurd. De heren hebben hierop het kind wakker gemaakt en hebben deze uitgehoord. Het jongetje heeft toen alles aan de SD-mannen verteld. Toen ze hierop weer beneden kwamen werd mij nogmaals gevraagd of ik nog volhield dat het geen joden kind was, dat boven in bed lag. Ik hield het nog vol, maar toen vertelde een van hen mij wat de jongen hun verteld had en toen was er voor mij ook geen ontkennen meer aan. Zij vertelden mij toen dat zij nog ergens anders heen moesten en in die tussentijd moesten wij die jongen aankleden dan kwamen zij hem daarna wel ophalen. Ik werd toen nog bedreigd dat ik die jongen niet weg moest brengen of laten ontvluchten want dan werd ik meegenomen. Diezelfde nacht te omstreeks 2.30 uur hebben ze toen die jongen opgehaald en wat er nadien mee gebeurd is weet ik niet. Ook na de bevrijding heb ik van deze jongen niets meer gehoord, zodat ik aanneem dat deze jongen niet meer in leven is.

Bij dit alles is de genoemde Nijland aanwezig geweest. Ik vermoed dan ook wel dat Nijland de man is geweest die mijn woning aan de SD-mannen heeft aangewezen. Dat het joden kind bij mij in huis was, wisten ze volgens mij van een zekere Beitsma, een WA-man die bij ons in de straat woonde en die goed bevriend was met Nijland. Voordat de SD-mannen naar de verschillende adressen gingen zijn ze ook bij Beitsma in huis geweest. Bij de arrestatie was echter Beitsma niet bij. Zoals mij verteld is geworden is Beitsma inmiddels overleden”.

Herman Rudolf Odewald

Amsterdam, 19 oktober 1933 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 10 jaar


 

Ruben Meijer en zijn vrouw Mietje Meijer-de Winter zaten ondergedoken bij Gijs Terweijden op de IJsbaanweg 8.

Hun oudste dochter Philippine (Philli) Oldewald-Meijer (*Amsterdam 8-10-1907, Auschwitz 3-9-1942) trouwde op 8 Juli 1930 in Amsterdam met Adolf Odewald, een zoon van Herman Odewald en Eva de Lange.

Adolf Odewald (*Appingedam 28-2-1902, Blechhammer 21-1-1945). Hij had een Agentuur in wollen stoffen.

Samen hadden ze een zoontje Herman Rudolf Odewald (*Amsterdam 19 oktober 1933, Auschwitz 11 februari 1944) Hij werd slechts 10 jaar oud. Hij zat ondergedoken op de IJsbaanweg 12 bij de fam Witte en is daar opgepakt juli 1943.

Philippine (*1907) was samen met haar man Adolf al op 29 augustus 1942 opgepakt en direct op 31 augustus 1942 op transport gesteld. Hun zoontje Herman (10 jr) komt pas op 17 november 1943 aan in Westerbork (barak 26, ketelhuis). Hij gaat op transport op 8 februari 1944 naar Auschwitz. 

 De Leemkuil 11 

 

Onderduikgeefster: Jetske Hoeksema

Onderduikers: Jantje Geertruida (Jenny) Wolf-Levit, Emile Wolf, Bernard Rosenbaum, Sara Levit Bargeboer 

Veel van deze informatie is afkomstig van het artikel van Ron van de Berg in het kwartaalnummer van de Historische Kring Laren nummer:156 

Inval 13 juli 1943

De inval werd gedaan door de Sicherheitspolitie uit Amsterdam, met assistentie van Nijland en Rienks. De laatste 2 zijn beruchte in Laren. Albert Nijland W.A.-hopman van het vendel Laren Blaricum, en Piet H.J. Rienks een NSB-er.

Zowel Nijland als Rienks werden na de oorlog berecht en veroordeeld tot 23 respectievelijk 8 jaar gevangenisstraf. Niet alleen voor deze razzia.

 

Onderduikgeefster Jetske Hoeksema

Jetske Hoeksema wordt gearresteerd. Mogelijk huurde zij het pand en was zij zelf ‘verhuurster’. Het best forse landhuis op De Leemkuil 11 bood voldoende ruimte voor enkele onderduikers. Al was het maar op de kleine vliering (zonder vaste trap) direct onder het dak.

Jetske werd op 23 februari 1894 geboren in Groningen in het eenvoudige arbeidersgezin van Sietse en Jacobtje Hoeksema-Scheerstra. Zij is achttien als ze zich in Amsterdam inschrijft. Ze is er enige tijd dienstbode, onder meer aan de Herengracht. Een paar jaar later, in 1916, volgt ze een interne opleiding in het Wilhelminahuis, ‘opgericht om beschaafde jonge vrouwen die den leeftijd van 18 jaren bereikt hebben, een proeftijd te doen doormaken, waarna zij, voldaan hebbende aan de eischen welke de inrichting haar stelt, geplaatst worden in een der krankzinnigen-inrichtingen als verpleegster. Ze slaagt en gaat aan het werk in psychiatrische inrichting Oud Rozenburg in Loosduinen. Na een verblijf in Utrecht en in Rotterdam waar ze particulier verpleegster is, komt ze in Amsterdam terug. In 1926 bevalt ze er van een zoon en in 1928 van een dochter. Vader is de tekenaar/bloemist Hermanus Jan Schuurman met wie ze niet trouwt maar die de kinderen, Vera en Thijl, erkent. Die laatste, Thijl Schuurman, was in Laren onder meer bekend als leider bij Scoutinggroep ’t Raboes. Hij overleed in 1999 in Blaricum. 

Met haar beide kinderen maar zonder hun vader woont Jetske in de jaren na hun geboorte in de Reinier Claeszenstraat 80 en later in de Cornelis Trooststraat 28 in Amsterdam. Eind 1929 vertrekt ze naar Blaricum om bij Hoog Laren te gaan werken. Na Blaricum is Laren haar nieuwe woonplaats. Met Schuurman en de kinderen woont ze een tijdje op Ericaweg 7. Dan vertrekt hij naar Amsterdam. Zij blijft in Laren maar verhuist met enige regelmaat om uiteindelijk in december 1939 De Leemkuil 11 te betrekken.

 

Bij de razzia van 1943 wordt ook zij naar Amsterdam overgebracht maar het lot van de andere vier arrestanten wordt haar als niet joodse bespaard. Zij keerde terug naar de Leemkuil.

 

De vijf arrestanten werden door de Larense politiemannen Hordijk en Geurts naar Amsterdam gebracht.

Gearresteerd worden verder:

Jantje Geertruida Wolf-Levit

Amsterdam, 23 april 1916Sobibor, 23 juli 1943

Bereikte de leeftijd van 27 jaar

Beroep: Kantoorbediende

Jantje (Jenny) Wolf-Levit, geboren in Amsterdam op 23 april 1916, is de oudste dochter van Philip Levit (Groningen 1886), directeur van N.V. (Regen-Kleedingindustrie) Levit & Co., gevestigd in Amsterdam aan Hemonylaan 26. Jenny Levit stond daar tot 1940 ingeschreven, samen met haar ouders, broer en zus en met Emile Wolf. Vlak voor de Duitse inval, per 1 mei 1940, verhuisde het gezin Levit naar Zandvoort. Daar werd, in hun nieuwe huis, een maand later de receptie gegeven ter gelegenheid van het huwelijk van Jenny en Emile. Het nieuwbakken echtpaar ging aan de Den Texstraat 34 in Amsterdam wonen. Daar werd op 13 maart 1942 hun zoon geboren.                      

Tien dagen nadat ze in Laren werd opgepakt, op 23 juli 1943 wordt Jantje Geertruida Wolf-Levit in Sobibor vermoord.


Maker van het naambordje: Martien van Maanen 

In 2023 bewoner Leemkuil 11

Emile Wolf

Amsterdam, 5 juli 1916Sobibor, 23 juli 1943

Bereikte de leeftijd van 27 jaar

Beroep: Vertegenwoordiger

Emile Wolf, geboren in Amsterdam op 5 juli 1916 als zoon van Matthys Wolf, kok, (Den Haag 1880- Auschwitz 1942) en Roosje Nerden (1893-1960) was getrouwd met Jenny Levit. Emile zou als journalist bij De Telegraaf aan het begin van de Duitse bezetting zijn ontslagen: joods. Waarna hij, in ieder geval op het papier van het Amsterdams Bevolkingsregister, vertegenwoordiger werd bij een confectiefabriek.

Emile Wolf werd op 23 juli 1943 in Sobibor omgebracht. 


Maker van het naambordje: Martien van Maanen 

In 2023 bewoner Leemkuil 11

Sara Levit-Bargeboer

Winschoten, 3 november 1890 – Sobibor, 23 juli 1943

Bereikte de leeftijd van 52 jaar

Sara Levit-Bargeboer was de (schoon-)moeder van het echtpaar Wolf-Levit. Zij werd op 3 november 1890 in Winschoten geboren als dochter van een slager en een ‘vleeshouwersche’. Uit haar huwelijk met Philip Levit had ze, behalve Jenny (1916), nog twee kinderen: Jack (1918) en Charlotte Helena (1925). Vanuit Zandvoort was ze met het gezin weer naar Amsterdam teruggegaan waar ze in de eerste oorlogsjaren in de Valeriusstraat (128) woonden. Daarvandaan moet ze, met oudste dochter en schoonzoon, naar Laren zijn gevlucht waar ze verraden werd. 

Sara Levit-Bargeboer werd, gelijk met haar dochter en schoonzoon, via Amsterdam naar Sobibor gedeporteerd om daar, ook op 23 juli 1943, te worden vermoord. 

Of ze ervan op de hoogte was weet ik niet maar haar zoon Jack (op 30-4-1943) en haar man Philip (21-5-1943) hadden enkele maanden eerder hetzelfde gruwelijke lot ondergaan. En op 24 september 1943 ten slotte, kwam in Auschwitz een eind aan het leven van haar jongste dochter, Charlotte Helena, 18 jaar oud 


Maker van het naambordje: Martien van Maanen

In 2023 bewoner Leemkuil 11

Bernard Rosenbaum

Peckelsheim, 12 januari 1886 – Sobibor, 23 juli 1943

Bereikte de leeftijd van 57 jaar

Beroep: Grossier

Bernard is de vierde van de joodse arrestanten. Geboren in 1886 in Peckelsheim (Dld) belandt hij, koopman, in 1938 met vrouw Erna Loeb (Hermine Erna Alice; Straatsburg 1886) en zoon Paul (Bonn 1915) vanuit Keulen op de Cliostraat in Amsterdam. Na korte tijd gaan ze aan de Milletstraat 58 wonen waar een Stolperstein nu herinnert aan Auguste (Weismann-)Loeb die er in dezelfde tijd woonde.

Mogelijk was het gezin Rosenbaum-Loeb, zoals veel Duitse joden, voor de nazi’s naar ons land gevlucht. Twee jaar na hun aankomst hier overlijdt Erna. Als zoon Paul aan het begin van de oorlog trouwt blijft Bernhard Rosenbaum alleen achter. Ook in ons land blijkt hij niet veilig voor de nazi’s. Hij duikt onder in Laren. Met het bekende gevolg: verraden en op 23 juli 1943 in Sobibor vermoord. Zijn zoon overleeft de oorlog wél. 



Maker van het naambordje: Martien van Maanen

In 2023 bewoner Leemkuil 11

 Oude Naarderweg 5 

Onderduikgever: Bernard en Sara de Leeuw

Onderduikers: Bernhard de Leeuw, Sara de Leeuw-Krant, Samuel de Leeuw, Paul Breemer, Sara van Dijk

Zij zitten allen ondergedoken in het eigen huis van Bernard en Sara de Leeuw Oude Naarderweg 5 

Arrestatie

 

In de politie dag- en nachtrapporten van Amsterdam dd. 7-7-1943 om 19.30 uur staat: 

‘Op 7 juli 1943 brengt de Larense hoofdagent Geurts vanuit Laren NH in opdracht van de Centr. Stelle (amb. Vlugt) de volgende personen op: Bernard de Leeuw, boekdrukker van beroep, zijn vrouw Sara Krant, zoon Samuel (student), Paul Bremer (kantoorbediende), wonende aan de Amstelkade 172-II (*Adam 15-6-1919). Van Dijk (*Rotterdam 25-1-1913) pianiste Prins Hendriklaan 34hs alhier, laatstgenoemde had direct doktershulp nodig, aangezien zij te Laren vanuit een 1e verdieping op straat is gesprongen, waarbij zij inwendige kneuzingen heeft opgelopen. Dr. Brinkbok van de G.G. en G.D. heeft de hier in bewaring zijnde Van Dijk onderzocht en vastgesteld dat zij een wervelfractuur had bekomen. Haar directe opname achtte hij noodzakelijk. Zij zal overgebracht worden naar het Nieuw Joods Ziekenhuis (NJZ). Verdachte Van Dijk is door personeel van de G.G. en G.D. overgebracht naar de Hollandsche Schouwburg, aangezien zij eerst aldaar onderzocht moet worden alvorens zij naar het NJZ wordt overgebracht. L.L. Reek: Breedveld heeft haar mede overgebracht’.

 

Door: Aaldrik2001@yahoo.com


Inval 7 juli 1943

Bernhard de Leeuw en zijn vrouw Sara Krant wonen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog op de Oude Naarderweg 5 te Laren. Hij is in 1920 getrouwd met de Hilversumse Sara Krant. Zijn oudere broer Joseph de Leeuw woont even verderop aan de Drift 25 te Laren. Wanneer de Duitse bezetter alle joden dwingt om te verhuizen naar Amsterdam, schrijft Bernhard de Leeuw zich daar in op adres Deurloostraat 44-II. Maar zij duiken samen met hun zoon Samuel, Paul Breemer en Sandra van Dijk onder op de Oude Naarderweg 5 in Laren.

Inval

In Huize De Leeuw wordt ook zoon Samuel gearresteerd. De 21-jarige student zit samen met zijn ouders, Paul Breemer en Sara van Dijk ondergedoken in Laren. Paul Breemer wordt samen met zijn Larense mede-onderduikers Bernhard, Sara en Samuel de Leeuw nog diezelfde avond (7 juli 1943) naar het Huis van bewaring in Amsterdam gebracht. Sara van Dijk springt van de 1e verdieping uit het raam en moet nader onderzocht worden. De volgende dag worden Bernard, zijn vrouw en zoon en Paul Breemer naar de Hollandsche Schouwburg gebracht en op 10 juli 1943 komen ze aan in Westerbork. Alle drie belanden ze in strafbarak 67. Op 13 juli 1943 worden ze op transport gesteld naar Auschwitz en worden daar bij aankomst direct op 16 juli 1943 vermoord. 

Bernard de Leeuw

Delden, 11 april 1893Sobibor, 16 juli 1943

Bereikte de leeftijd van 50 jaar

Beroep: Drukker

Sara de Leeuw-Krant

Hilversum, 12 maart 1899 – Sobibor, 16 juli 1943

Bereikte de leeftijd van 44 jaar

Samuel Joseph de Leeuw

Amsterdam, 8 oktober 1922 – Sobibor, 16 juli 1943

Bereikte de leeftijd van 20 jaar

Paul Breemer

Amsterdam, 15 juni 1919 – Sobibor, 16 juli 1943

Bereikte de leeftijd van 24 jaar

Beroep: Kantoorbediende

Paul Breemer

De 24-jarige kantoorbediende Paul Breemer is de zoon van banketbakker Victor Breemer en Branca Schaap. Paul heeft nog een jong zusje die naar de 1e Montessorischool in de Corellistraat gaat. Het hele gezin van Paul wordt op 11 september 1943 naar Westerbork afgevoerd. Op 14 september 1942 gaan ze op transport en op 17 september 1942 worden ze in Auschwitz omgebracht.

Zou Paul bij de familie De Leeuw in Laren onderduiken omdat zijn vader als banketbakker misschien in de Amsterdamse koekjesfabriek van broer Joseph de Leeuw werkte, of hem beroepsmatig kende? 


Maker van het naambordje: Boudewijn Oomkens

Motivatie:

Kleuren

Het leek mij voor de hand liggend om te kiezen voor onze nationale driekleur. Een sterk symbool dat alles zegt. De verf heb ik bewust dun opgebracht zodat de onderliggende

houtnerf, die leven symboliseert, vaag te zien blijft. De verschillende kleuren lopen in elkaar

over wat een zekere relativiteit weergeeft.

Letters

Na wat pogingen om de namen te schrijven kwam ik tot de conclusie dat het in mijn ogen

niet mooi genoeg werd. Ook sjablonen gaven niet het resultaat waar ik tevreden mee was.

Daarom heb ik er voor gekozen de namen, beroepen en leeftijden op papier te printen en

vervolgens te plakken. Het lettertype is sierlijk en passend voor de jaren veertig waarin nog

veel van schoonschrift gebruik werd gemaakt.

De letters van de plaats waar Sara en Paul werden vermoord en de datum is een Duits

lettertype dat ik toepasselijk vond.

Symbolen

Voor Paul vond ik een afbeelding van een oude schrijfmachine zoals die in de jaren veertig

gebruikt kan zijn. Dit leek mij passend voor zijn werk als kantoorbediende.

Sara van Dijk

Rotterdam, 25 januari 1913 – Auschwitz, 27 augustus 1943

Bereikte de leeftijd van 30 jaar

Beroep: Pianiste

Sara van Dijk

Sara van Dijk is de dochter van Jacques van Dijk en Rachel Bueno de Mesquita. Het gezin woont aan de Hooidrift 11 te Rotterdam. Hier wordt in 1913 Sara geboren, twee jaar later gevolgd door dochter Reina. Vader is werkzaam als bibliothecaris. Hij krijgt in 1921 een aanstelling in Leeuwarden, als directeur van de Openbare Leeszaal. Op 10 maart 1921 verhuist het gezin naar een huis aan de Lijsterstraat 34 in Leeuwarden. Sara verhuist op 17-1-1930 naar Amsterdam. Hier werkt ze als pianiste. Het hele gezin komt tijdens de oorlog om in Auschwitz. Haar ouders op 19 november 1942, haar zusje Reina op 30 september 1942 en Sara zelf wordt op 27 augustus 1943 vermoord.

Sara van Dijk ‘had direct doktershulp nodig, aangezien zij te Laren vanuit een 1e verdieping op straat is gesprongen, waarbij zij inwendige kneuzingen heeft opgelopen’. De rechercheurs Reek en Breedveld regelen haar transport. Naar het Nieuw Joods Ziekenhuis, wat de Hollandse Schouwburg werd.

 


Maker van het naambordje: Boudewijn Oomkens

Motivatie:

(Zie ook Naambordje Paul Breemer)

Voor Sara, die pianiste was, vond ik een mooie afbeelding van pianotoetsen die ook lijkt op

een spoorlijn die naar de einder loopt. Hiermee heeft de afbeelding een dubbele betekenis.

 Paviljoensweg 6 

Onderduikgever: Albert Schlösser

Onderduiker: Hendrik Veldhuis, Willem Lodewijk Hendrik Nagel

Hendrik Veldhuis

Willem Nagel

Veldhuis en Nagel bij Schlösser in Laren op de Paviljoensweg 6

Albert Schlösser was een Duitser en deed al verzetsdaden in Duitsland tegen het Nationaal Socialisme. Hij was voor de oorlog uitgeweken naar Nederland en ging vanuit Laren verder met het verzet. Hij werd leider van de KP (knokploeg) in Laren, die in het laatste oorlogsjaar zeer actief was.

Veldhuis zit bij Schlösser ondergedoken op de Paviljoensweg in Laren en helpt bij de illegale drukkerij die Schlösser heeft opgezet. Onderstaand het verhaal over Schlösser en de overval bij hem waar Veldhuis is neergeschoten en Nagel gearresteerd.

14 juni 1944. Schlösser is de dag erop jarig, maar hij verbiedt iedereen om hem op de Paviljoensweg te komen feliciteren. In plaats van zijn verjaardag te vieren, houdt Schlösser vanuit een buurhuis zijn eigen huis in de gaten. Om 3 uur ’s middags verschijnt garagehouder Keuker, de 68-jarige vader van de chauffeur die ook voor Schlosser werkt. De Gestapo is bij hem langs geweest om erachter te komen in wiens opdracht zijn zoon naar Amsterdam is gereden. Schlösser drukt hem op het hart dat hij vooral niet mag zeggen dat hij dat is geweest. Hij belooft de man zelfs een nieuwe auto als hij zijn mond houdt. Om 6 uur ‘s middags komen drukker Henk Veldhuis en koerierster Reyni Luiting Schlösser toch feliciteren. Hij ontvangt ze in de woonkamer. Ze hebben cadeaus meegenomen: een schilderijtje van een vriend, een doosje sigaretten van Henk en gebakjes van Reyni. De tuin van Paviljoensweg 6 grenst aan de achterzijde aan het terrein van de Montessorischool. Dat biedt een natuurlijke ontsnappingsweg. Aan de achterkant van het huis staat om die reden altijd een raam open, waardoor men in geval van onraad ontsnappen kan. Door over de schutting te klimmen kun je via de school wegkomen. Plotseling ziet Schlösser voor het huis drie mannen bij de heg staan. Hij slaat meteen alarm: “Henk, de Gestapo!” Veldhuis verdwijnt snel naar achteren. Schlösser probeert via de keukendeur te ontsnappen, maar hij is net niet snel genoeg en wordt gegrepen. Henk Veldhuis verstopt zich tevergeefs achter een deur en wordt ook gepakt. Intussen ontgaat het de drie Duitsers dat Reyni via de voordeur wegvlucht en meteen naar politie-inspecteur Boog gaat. Veldhuis staat op anderhalve meter van de voordeur, die naar buiten open gaat. Hij wordt onder schot gehouden, net als Schlösser. Henk gokt erop dat hij het pistool uit de hand van de Duitser kan slaan en dan kan wegrennen. Hij slaat helaas niet hard genoeg. Terwijl hij wegrent, wordt hij in zijn rug geschoten. De aandacht van de kerels van de Gestapo is volledig op Henk geconcentreerd. Schlösser bevindt zich op anderhalve meter van de keukendeur. Hij ziet zijn kans, grist zijn portefeuille van tafel, rent naar boven en springt uit het raam. Op zijn fiets sjeest hij eerst naar ‘oom’ Cor Louwerse, de zetter, om hem te waarschuwen. Daarna gaat hij naar Boog, waar hij Reyni aantreft. Ze heeft het neerschieten van Henk niet gezien. Inmiddels komt Alie Simons thuis, bij wie Schlösser in huis woont. Ze gaat meteen de dokter halen, terwijl de Duitsers de meegenomen gebakjes van Reyni opeten. Veldhuis wordt met spoed naar het Sint Jansziekenhuis gebracht. Enkele dagen lang overwegen Schlösser en Boog om hem daar weg te halen, maar Veldhuis wil dat zelf niet. Volgens dokter Holtmann is zijn toestand daarvoor ook te slecht. Veldhuis wordt overgebracht naar Kamp Vught, waar hij aan zijn verwondingen overlijdt.

Ook Nagel is daar aanwezig en wordt gearresteerd en afgevoerd naar Kamp Vught.

Het is goed mogelijk dat ook Toon Rieling bij Schlosser was ondergedoken. Hij was leerling drukker bij de illegale drukkerij in Amsterdam. Op 13 juni 1944 is H. Rieling gearresteerd in Amsterdam/Nieuwezijds Voorburgwal 74. Hij is op 4 september 1944  omgekomen in kamp Vught.

Hendrik Veldhuis 

Meppel, 7 februari 1922Vught, 20 juni 1944

Bereikte de leeftijd van 22 jaar

Beroep: Drukker, lid verzet 

Hij is de zoon van Gerrit Veldhuis en Jantina van Erkelens,

Al heel snel tijdens de bezetting wordt Hendrik Veldhuis actief in het verzet. 

Hij staat bij de andere verzetslieden ook wel bekend als “Vosje”. 

Hendrik begint zijn verzetsacties bij de LO-Meppel en krijgt al snel verantwoordelijk werk. 

In 1943 komt Hendrik in contact met verzetslieden uit Twente. 

Hij gaat dan ook gegevens verzamelen voor Vrij Nederland. 

Als de verzetsgroep die Vrij Nederland verzorgt uit elkaar valt, begint een aantal van hen met het drukken van Trouw. 

Hendrik sluit zich aan bij deze Trouw-groep die onder leiding staat van Wim Speelman. 

Op een door Hendrik georganiseerde handpers wordt de eerste uitgave van Trouw gedrukt. 

Uiteindelijk drukt Hendrik ook de Vrije Katheder, de Ploeg en Christofoor.


Hendrik Veldhuis - Nationaal Monument Kamp Vught (nmkampvught.nl)

Maker van het naambordje: Yolande Donker-van der Meulen


Motivatie:

Hendrik Veldhuis wordt tijdens de bezetting snel actief in het verzet. Hij staat bekend als “Vosje” bij de andere verzetslieden. Vandaar de afbeelding op het herinneringsplaatje.

Hendrik verzamelde informatie voor Vrij Nederland. Later sluit Hendrik zich aan bij de Trouw-groep die onder leiding van Wim Speelman staat. Hendrik regelt een handpers, en de eerste uitgave van Trouw wordt gedrukt.

14 juni 1944 wordt Hendrik gepakt door de Gestapo op zijn onderduik adres aan de Paviljoenweg 6 in Laren bij Albert Schlösser.

20 juni 1944 overlijdt Hendrik aan zijn verwondingen in Kamp Vught.

Willem Lodewijk Hendrik Nagel

Amsterdam, 21 september 1902 – Bergen-Belsen, 14 maart 1945

Bereikte de leeftijd van 42 jaar

Beroep: Adj. Commies belastingen, lid verzet

Willem Lodewijk Hendrik Nagel

Willem Lodewijk Hendrik Nagel is geboren op 21 september 1902 in Amsterdam in het gezin van Carl Louis Victor Nagel en Helena Magdalena Weemer. Vader Victor is eigenaar van hotel ‘t Kromhout in Brummen, maar zijn grote passie ligt bij schilderen en tekenen. Als Willem (roepnaam Lo) 27 is, trouwt hij op 25 september 1929 in Arnhem met de even oude Gerdina Antonia Muis (geb.10 juni 1902, Arnhem). Op 4 oktober 1929 schrijft Willem zich in Arnhem in. 

In de oorlog raken Willem (onder de schuilnaam Willem de Vries) en Gerdina betrokken bij het verzet. Willem zet het tekentalent dat hij van zijn vader heeft geërfd in bij de vervalsing van persoonsbewijzen en Gerdina werkt als koerierster. Willem moet onderduiken. Hij wordt echter verraden en overgebracht naar gevangenkamp Vught. Ook Gerdina zit korte tijd gevangen. Willem blijft in Vught tot 5 september 1944.

Vanuit Vught schrijft Willem een ontroerende brief aan zijn familie. Op 6 september 1944 wordt hij op transport gesteld naar Sachsenhausen en zit daar gevangen tot 16 oktober 1944. Via de kampen Neuengamme en Hamburg-Veddel, Dessauer Ufer komt hij daarna in Bergen-Belsen terecht. Willem overlijdt in Bergen-Belsen op 14 maart 1945 aan ontbering en uitputting. Gerdina Muis overlijdt in 1981 op de leeftijd van 79 jaar.


Maker van het naambordje: Anjo Miedema


Motivatie:

Ik heb het herinnering plankje met veel liefde gemaakt omdat ik mij heel goed realiseer wat deze man voor  gevaarlijke werkzaam heden deed in de tweede wereld oorlog. En dat zijn werk waarschijnlijk vele levens heeft gered.  Ik heb een tekening van mijnheer Nagel over getekend omdat het illustreert wat een begenadigd graficus hij was. Hij tekende de vogel waarschijnlijk tijdens zijn tijd in een van de kampen waar hij helaas gezeten heeft.  

Nationaal archief: “Nagel bezocht een contactadres te Laren”.

Zie ook onderstaande links over Nagel

Willem Lodewijk Hendrik Nagel (Amsterdam, 21 september 1902 - Bergen-Belsen, 14 maart 1945) - Netwerk Oorlogsbronnen

Willem Lodewijk Hendrik Nagel – Stichting Herdenkingsstenen Amersfoort

 

Rieling

Over Rieling is weinig bekend.

H. Rieling (Meppel (dr) ?, datum onbekend - Vught (nb), 4 september 1944) - Netwerk Oorlogsbronnen

H. Rieling - Nationaal Monument Kamp Vught (nmkampvught.nl)

 

[1]Over ILLEGALE DRUKKERIJEN

Juist door al die noodzakelijke veiligheidsmaatregelen kwam bij de productie van illegaal drukwerk veel kijken, zeker wanneer deze, zoals bij Het Parool, gedecentraliseerd was. Centralisatie, als bij Je Maintiendrai, sloot daarentegen het gevaar in dat men, als ‘de SD ’ een inval deed, op slag de gehele oplaag kwijt raakte. In elk geval nam het totale productieproces vrij veel tijd. Vaak ontstonden er ook moeilijkheden doordat drukkerijen die illegaal drukwerk vervaardigden, ‘opgerold’ werden. Was aanvulling mogelijk? Ja: een complete illegale drukkerij eventueel annex zetterij. Er zijn er in den lande twee geweest. In ons vorige deel wezen wij er op dat D .D .B. van Veen, een van de deelnemers aan de overval te Joure, begin '43 een deel van het geld dat uit de zwarte verkoop van de ‘gekraakte’ bonkaarten resulteerde, kon achterhouden. Hij viel toen in handen van Horak, chef van het bij de rijksrecherchecentrale gedetacheerde Sonderkommando, maar werd door deze vrijgelaten. Het geld was met in beslag genomen. Van Veen ging het nuttig gebruiken. Hij bracht begin '44 uit een door de bezetter gevorderde drukkerij een deel van de machines naar het sousterrain van een pand in Amsterdam over waar zich het filmbedrijf van Maarten Toonder bevond; op de deur van de nieuwe drukkerij kwam ‘Hulpstudio 2’ te staan en in die drukkerij, die de naam kreeg: ‘De Algemene Vrije Illegale Drukkerij’ (afgekort: ‘David’3), ging van Veen, later samen met een ex-lid van de Centrale Leiding van Vrij Nederland, J. C. Pellicaan (deze verbrak in augustus '44 de banden met VN), aan de slag. Machinezetsel en cliché’s konden zij niet in hun eigen bedrijfje vervaardigen - die verkregen zij door clandestiene contacten uit het bedrijf van de Arbeiderspers. Op hun persen drukten zij o.m. nummers van de voornaamste illegale bladen en uitgaven van de illegale uitgeverij ‘De Bezige B ij’. De tweede illegale drukkerij was ‘completer’ dan de drukkerij ‘David’ : ze bezat namelijk ook een zetmachine. Ze werd in de herfst van '43 ingericht in het hondenpension van mej. E. Plate te Blaricum. De drukpers, een gevaarte van zes ton, kwam (uiteraard bij gedeelten) uit Hilversum, de zetmachine was aangevoerd uit Andijk. Deze drukkerij was het werk van de jeugdige drukker Henk Veldhuis die begin februari '43 in Meppel de Oranjebode gedrukt had (‘no. 1 ’ van Trouw) en zich nadien aangesloten had bij de Meppeler Knokploeg die evenwel uiteengeslagen was. Voor zijn illegale drukkerij werkte Veldhuis samen met de Duitse emigrant Albert Schlösser, een nauwe relatie van Gerrit van der Veen. Een deel van de oplaag van Trouw werd in die drukkerij vervaardigd, maar zij zorgde ook o.m. voor edities van De Ploeg, De Vrije Katheder en Christofoor. Er was toen naast Veldhuis een tweede drukker gekomen, W . Overeem,1 en een leerlingdrukker, H. Rieling. Maandenlang ging alles goed, maar het adres in Blaricum werd de Sicherheitspolizei bekend als uitvloeisel van de overval (13 juni '44) op het kantoor van de Persoonsbewijzensectie der LO aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam; daar viel Rieling in Duitse handen. Eén dag later werd de illegale Blaricumse drukkerij overvallen. Schlösser en Overeem ontkwamen, Veldhuis werd zwaar gewond.2 De Sicherheitspolizei liet de machines vooreerst staan waar zij aangetroffen waren - een deel daarvan werd toen in een gewaagde operatie door Overeem en Schlösser naar de kwekerij van de gebroeders Keppel te Eemnes overgebracht waar de illegale drukkerij opnieuw in bedrijf gesteld werd. Zij is in april '45 door de Landwacht ontdekt - toen werden alle machines met handgranaten onbruikbaar gemaakt

Deze had in zijn drukkerij tc Deventer Trouw gedrukt en was ternauwernood aan arrestatie ontsnapt. 2 Veldhuis werd enkele dagen later in het concentratiekamp Vught gefusilleerd, Rieling begin september

[1] Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 7. Mei '43 - juni '44. Tweede helft (knaw.nl)

 PC vd Brinkweg 12 

Onderduikgever: Van der Laar en Theodora Jacoba Loman

Onderduikers: echtpaar Van Straten (Hans van Straten en Lientje van Straten geb. Salomons)

Inval 8 februari 1944

Lientje van Straten-Salomons (*1908) en haar echtgenoot Henri van Straten (*1908) zitten vanaf oktober 1942 ondergedoken in Laren bij de familie Van der Laar aan de P.C. van den Brinkweg 12. Op 8 februari 1944 worden ze door de Larense politie uit huis gehaald en afgevoerd. Na de oorlog zal mevrouw Theodora Jacoba van der Laar er alles aan doen om de verantwoordelijke politiecommandant hiervoor ter verantwoording te roepen. Het blijft uiteindelijk bij een stille berisping van de minister van justitie.

Politie dag-en nachtrapport Laren 

Twee getuigenverklaringen van deze Inval door de onderduikgever Theodora Jacoba Loman en Politieagent Geurts

Theodora Jacoba Loman

Theodora Jacoba Loman verklaart op 10 april 1946 aan de Procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam: “Ik ondergetekende, T.J. Loman, geboren te Laren op 26-8-1905, wonende te Laren P.C. v.d. Brinkweg 12, echtgenote van Wilhelmus Nicolaas van der Laar geboren te Laren op 29-1-1906 van beroep schilder en behanger…etc…teneinde een klacht in te dienen, tegen de inspecteur van politie Boog, den brigadier van politie Frijters en den agent Geurts, allen behorende tot de gemeentepolitie van Laren, daar deze politieambtenaren naar mijn mening de volle verantwoordelijkheid dragen voor het lot van het joodse echtpaar Van Straten (Hans van Straten en Lientje van Straten geb. Salomons), dat onder de naam van Schuurman sinds oktober 1942 in mijn huis ondergedoken was en op 8 februari 1944 door bovengenoemde politieambtenaren gearresteerd en aan de Sicherheitsdienst overgeleverd zijn. Het echtpaar is tot op heden niet teruggekomen, zodat met grote waarschijnlijkheid met de dood gerekend kan worden. Op dinsdag, 8 februari 1944, omstreeks 20 uur, verschenen te mijnen huize de inspecteur van politie Boog en de agent Geurts. Boog zei: “ik moet hier binnen in huis mevrouw, want u heeft joden in huis”. Ik ben hier zo van geschrokken, dat ik hen zonder meer binnenliet temeer daar mij niet bekend was, dat niet zonder bijzondere lastgeving een woning tegen de wil van de bewoners betreden mocht worden. De joodse mevrouw Van Straten, die zich op dat ogenblik in de keuken bevond en alles hoorde, wilde door de keukendeur in de tuin vluchten, doch werd hier tegengehouden door brigadier Frijters die daar buiten reeds post gevat had. Inspecteur Boog verlangde daarop de persoonsbewijzen te zien, waarop de heer Van Straten dadelijk naar boven ging op ze te halen. In hetzelfde ogenblik dat hem de persoonsbewijzen werden overhandigd zei inspecteur Boog, zonder ze behoorlijk te hebben ingekeken: “O, die zijn vervalst”. Ik leid daaruit af, dat hij reeds van tevoren wist, dat het joodse echtpaar in het bezit was van valse persoonsbewijzen. Daarop heeft hij hen aangezegd, dat zij zijn arrestanten waren en dat zij zich klaar moesten maken, met hen mee te gaan. Intussen was ook mijn man de woning binnengekomen, die voor die tijd in een schuurtje in de tuin aan het werk was geweest en niets gehoord had. Nadat inspecteur Boog bijna 2 uur met het Joodse echtpaar bezig was geweest, vroeg hem mijn man of er dan helemaal geen mogelijkheid bestond, hen te laten ontsnappen, waarop inspecteur Boog zei: “Nee, dat kan niet”. Hij beriep zich erop, dat de NSB-burgemeester Knipscheer was meegekomen tot aan de hoek van de straat en vandaar uitgekeken had of zij wel het juiste tuinhekje waren binnengegaan, m.i. is dit argument of totaal verzonnen of vreselijk aangedikt, want mijn huis ligt op circa 100 meter van de hoek en buiten was het op dat ogenblik dat zij kwamen pikdonker. Bovendien lijkt het mij volkomen onwaarschijnlijk, dat de NSB-burgemeester Knipscheer 2 volle uren op de hoek van de straat zou hebben gewacht. Ook wil ik in dit verband hierbij vermelden, dat ik noch op het ogenblik dat de politiemannen kwamen, noch op dat waarop zij met hun arrestanten vertrokken, ook maar een spoor hebben kunnen ontdekken van Duitsers. Ook mijn man heeft, nadat ik hem in de schuur gewaarschuwd had, geen enkele Duitser gezien. Na de arrestatie kreeg mijn man de opdracht een paar dekens ten behoeve van de arrestanten op het politiebureau te brengen, maar ook daar heeft hij geen enkele Duitse SD of politieambtenaar gezien. Er was dus m.i. voldoende gelegenheid geweest de Joodse mensen te laten ontsnappen, of inspecteur Boog had mij van tevoren een geheim boodschapje kunnen sturen om mij van zijn komst te verwittigen, teneinde mij gelegenheid te bieden, mijn beide onderduikers in veiligheid te brengen. Inspecteur Boog beweerde, dat ik door een van mijn naaste buren verraden was, maar hij heeft mij niet gezegd door wie en hij heeft de verrader of verraadster na de bevrijding ook niet laten arresteren. Maar al zou dit waar zijn, dat ik door een van mijn buren verraden zou zijn (wat ik nog steeds sterk betwijfel) ook dan nog zou het de plicht van een Nederlandse politieambtenaar zijn geweest, mij in het geheim te waarschuwen. Hij beweerde trouwens, reeds sinds lang te hebben geweten, dat ik joodse onderduikers in huis had. Mevrouw Van Straten heeft mij, terwijl zij zich klaar maakte om de politiemannen te volgen, verschillende kledingstukken in bewaring gegeven en Boog raadde haar aan en aan haar man die gouden horloges af te leggen. ”daar die in de Euterpestraat toch afgenomen zouden worden”, mevrouw Van Straten heeft deze raad opgevolgd, de heer Van Straten hield zijn horloge bij zich. De volgende dag is inspecteur wederom verschenen, teneinde de echte persoonsbewijzen in ontvangst te nemen. Tevens vroeg hij naar hun geld en toen ik hem antwoordde, dat ik het reeds in veiligheid had gebracht, werd hij woedend. Een week later is inspecteur Boog nog eens verschenen en bracht een lijst mee, waarop alle achter gelaten bezittingen van het echtpaar genoteerd waren.  Hij beweerde, dat mevrouw Van Straten die lijst zelf had opgemaakt. Zij waren in de Euterpestraat zo onbarmhartig geslagen, dat hen niets anders was overgebleven. De inspecteur van politie Boog is daarop zelf met mij naar boven gegaan om alles uit de verschillende kasten tevoorschijn te halen. Hij nam het gouden dameshorloge mee, benevens enkele lederen tassen die hij in een krant wikkelde. De kleren liet hij over een trapleuning hangen en hij zei, dat de Agent Geurts die ’s-avonds zelf zou afhalen, “daar niet iedereen zich ermee behoefde te bemoeien”. Inderdaad is deze agent Geurts dezelfde avond met een lege koffer gekomen en heeft daar alles ingepakt en meegenomen. Het viel mij op dat inspecteur Boog, op de avond van de arrestatie zich zeer zenuwachtig gedroeg. Hij schreef nog z.g. pensionbriefjes, waarbij hij zich enkele malen vergiste en dan een nieuw moest schrijven. Ik ben reeds in sept 1945 door POD Laren gehoord terwijl ik februari 1946 nog een keer ben gehoord door de documentaire zuiveringscommissie te Hilversum, Koninginneweg. Daar ik echter niet merk dat mijn klacht enige uitwerking heeft en ik in geen geval wil, dat deze in de doofpot verdwijnt heb ik de vrijheid genomen, mij hiermede …tot u te wenden in de hoop dat, u de betrokkene personen zonder aanziens des persoons ter verantwoording zult roepen”. Hoogachtend Th.J. v.d. Laar Loman

Mevrouw Van der Laar zegt later dat de familie Van Straten nog steeds niet terug is en dat ze het ergste vreest. De 35-jarige Lientje blijkt binnen ’n maand na haar arrestatie vergast te zijn in Auschwitz en haar 38-jarige man Henri Bernard van Straten komt vijf-en-een-halve maand later om ‘ergens in Midden-Europa’.

 

Verklaring E.J. Geurts dd. 12 mei 1946

‘Wat de arrestatie van de joden aan de P.C. van den Brinkweg bij van Laar betreft, rapporteer ik het volgende: Door Inspecteur Boog werd, volgens zijn verklaring, op last van burgemeester Knipscheer aan Frijters en ondergetekende medegedeeld, dat wij des avonds te 8 uur wederom met Knipscheer eropuit moesten. Ondergetekende heeft toen onmiddellijk de dames de Boer, van Lier, Moscou en Rijxman, laatste twee jodenmensen gewaarschuwd, dat wij des avonds er met Knipscheer op uit moesten. Ik wist, dat deze mensen met de illegaliteit in verbinding stonden en deze gingen de mensen dan waarschuwen (red. verbetering in zin gemaakt). Toen wij des avonds te 8 uur aan het bureau waren hebben wij ongeveer 20 minuten gewacht op Knipscheer, doch deze kwam niet. Inspecteur Boog had mij toen medegedeeld, dat wij joden moesten arresteren bij van Laar aan de P.C. Brinkweg alhier. Volgens verklaring van Inspecteur Boog zou Knipscheer de SD te Amsterdam er al van in kennis gesteld hebben. Na lang op Knipscheer gewacht te hebben ging Boog, Frijters en ondergetekende na bedoeld adres. Wij wisten niet of Knipscheer zich hier of daar verdekt opgesteld had om ons gade te slaan, want eenieder wist, dat daar joden verborgen zaten of hadden gezeten. Deze joden waren zeer brutaal en gingen bijna iedere dag de straat op, zodat geen enkele politieman voor zulke brutale mensen iets zou riskeren. Volgens Inspecteur Boog waren deze joden 14 dagen tevoren door hem zelf en een lid van de illegaliteit, Troeder gewaarschuwd, dat zij moesten vertrekken en een ander onderduikadres moesten zoeken. Inspecteur Boog veronderstelde dan ook, dat deze mensen er niet meer zouden zijn, doch helaas toen wij aldaar kwamen, was de woning niet verduisterd en de joden waren binnen. Boog en ondergetekende gingen de voordeur binnen en Frijters de achterdeur, deze trof toen bij de achterdeur een Jodin aan en kwam hiermede naar binnen. Boven troffen wij toen een joden man aan. Deze joden hadden gemakkelijk in de schuilplaats, die daar was en goed verborgen was kunnen gaan, doch zij hadden zulks niet gedaan. Ik kan mij niet herinneren of Boog aldaar de Persoonsbewijzen gecontroleerd heeft. Naar ik meen heeft Knipscheer dit gedaan aan het bureau van Politie, dit weet ik echter niet voor 100%. Ik durf dit dan ook niet voor waarheid te verklaren. Beiden zijn toen overgebracht naar het bureau van Politie alhier. Wij hadden Knipscheer ieder ogenblik bij de arrestatie verwacht ten huize van Van Laar. Volgens verklaring van de Inspecteur heeft Knipscheer toen in zijn kamer de SD met de arrestatie in kennis gesteld. De volgende dag en ongeveer 8 dagen later hebben Boog en ik op bedoeld adres nog kleren en enkele sieraden weggehaald. Ik -rapporteur- ben ervan overtuigd, dat Inspecteur Boog aan deze arrestatie niets heeft kunnen doen, daar deze mensen tevoren, volgens verklaring van Inspecteur Boog en Troeder door hun beiden persoonlijk gewaarschuwd waren. Wanneer deze jodenmensen de waarschuwing niet in de wind hadden geslagen en niet dagelijks op de weg waren gekomen, was zulks nooit geschied. Ik ben ervan overtuigd, dat Knipscheer, die een vreselijke jodenhater was, de oorzaak van alles is. Etc…


Lientje van Stralen-Salomons

Amsterdam, 9 december 1908 – Auschwitz, 6 maart 1944

Bereikte de leeftijd van 35 jaar


Lientje van Straten-Salomons (joodsmonument.nl)

Lientje zat met haar man ondergedoken bij de familie van Laar, P.C. van den Brinkweg 8, Laren (NH). Daar was op 8 februari een razzia. Op 11 februari 1944 belandde zij met haar man in Westerbork. De deportatie naar Auschwitz, samen met haar echtgenoot was op 3 maart 1944. Direct na aankomst op 6 maart werd zij vermoord. 


Maker van het naambordje: Renske Ravensteyn


Motivatie:

"Het vuur na de vergassing"

Henri Bernard van Straten

Amsterdam, 12 maart 1906Midden-Europa, 31 juli 1944

Bereikte de leeftijd van 38 jaar


Henri Bernard van Straten (joodsmonument.nl)

Henri Bernard van Straten woonde Utrechtsestraat 119 II in Amsterdam. Ondergedoken bij de familie van Laar, P.C. van den Brinkweg 8, Laren (NH). Op 11 februari 1944 in Westerbork als strafgeval met echtgenote geregistreerd (barak 67). Deportatie met echtgenote naar Auschwitz op 3 maart 1944. Geselecteerd voor dwangarbeid, uiterlijk op 31 juli 1944 gestorven. 


Maker van het naambordje: Frans Vreugdenburg

 Rijksweg Oost 20 

Onderduikgever; Louise Schuiringa-Otto

Onderduikers: Karl David Horn en Siegmund Horn, beide vermoord in Laren 

Een kuil voor koperwerk[1]

Begin juli 1942, geeft “tante Loekie” aan Gijs Gieskens, een dan zestienjarige jongen die allerhande klusjes verricht voor de bewoners van de villa’s aan de Vredelaan, de opdracht om een diepe kuil te graven, waarin ze haar koperwerk kan verstoppen. Dit om te voorkomen dat de Duitsers het in beslag nemen. Dit verbaast Gijs, want hij weet dat de weduwe nauwelijks koperen voorwerpen bezit. Maar hij begint te graven en graaft – op aandrang van Louise – een steeds groter wordende kuil. Uiteindelijk, op zaterdagavond 11 juli 1942 is deze drie meter diep, twee meter lang en anderhalf meter breed. Gijs heeft een ladder nodig om eruit te klimmen. Karl en Siegmund Horn, de Duits-Joodse onderduikers, kijken verwonderd toe.

De volgende dag zijn de broers verdwenen. Ook is de kuil deels dichtgegooid – maar niet door Gijs. Louise vertelt hem en anderen dat de broers naar Zwitserland vertrokken zijn. Na de oorlog in 1951 blijkt dat de gebroeders Horn zijn vermoord en in de kuil gedumpt zijn.

Niet lang daarna reist ze met de schenkingsakte af naar de bank in Nijmegen, Ze eist daar de bezittingen van de gebroeders Horn op. De directeur, J.G. Coster, weigert deze af te staan. Hij wijst haar erop dat in de akte staat dat ze alleen erft als de beide broers dood zijn.

Vervolgens laat ze twee “vrienden”, de Larense politiebrigadier J. Frijters en de Naardense veearts en NSB’er dr. H. ter Beek notariële aktes opstellen, waarin ze verklaren dat de gebroeders dood zijn. Met die aktes reist ze af naar Nijmegen. En weer weigert Coster haar de kostbaarheden van de gebroeders Horn mee te geven.

Dan schakelt Louise een andere “vriend” in: Abraham Cense, tot 1939 rechercheur bij de politie in Bussum en sedertdien werkzaam als privé-detective. Ze vraagt hem alles in het werk te stellen om de nalatenschap van de Horns te bemachtigen. Cense gaat naar de bank in Nijmegen en doet zich voor als lid van de Duitse Sicherheitsdienst, de SD. Hij vertelt bankdirecteur Coster dat de gebroeders Horn in Frankrijk gefusilleerd zijn. Maar omdat Cense geen overlijdensaktes kan tonen, weigert Coster wederom de bezittingen af te staan. Cense dreigt vervolgens de SD in te schakelen. Coster blijft weigeren.

Lees verder het aangrijpende verhaal in het artikel in Reporters Online door Jeroen Tellingen

De roofmoorden op Joodse onderduikers. 'Vergeten' door overheid en herdenkingsinstanties - Reporters Online

Of het volgende artikel

vrij-nederland-1991-het-zwijgen-van-laren.pdf (droog-mag.nl)


[1] De roofmoorden op Joodse onderduikers. 'Vergeten' door overheid en herdenkingsinstanties - Reporters Online

Karl David Horn

Keulen, 7 november 1871 – Laren (NH), juli 1942

Bereikte de leeftijd van 70 jaar


Siegmund Horn

Keulen, 18 oktober 1878 – Laren (NH), juli 1942

Bereikte de leeftijd van 63 jaar


De gebroeders Horn

Siegmund (geboren 1878) en zijn oudste broer Karl David (1871) hadden na de Eerste Wereldoorlog een onderneming in lakken en beitsen, Zweihorn,  opgericht. Dat succesvolle bedrijf (anno 2021 onderdeel van Akzo Nobel) hadden ze vóór Hitler aan de macht kwam met grote winst verkocht. Ze hadden nog twee broers: Jakob Leopold (1876) en Bernhard (1881). Hun ouders, Isaac Horn en Minna Horn-Falk, zijn al vóór 1933 overleden.

Als Siegmund na vier dagen in KZ Dachau terugkeert in Keulen zal er familie-overleg geweest zijn. Vertrekken uit Duitsland of blijven? De familie is vermogend, maar bij vertrek uit Duitsland zullen alle bezittingen geconfisqueerd worden. Ook mag er maar een miniem geldbedrag meegenomen worden. Bovendien maken andere landen de toegang voor Joodse vluchtelingen steeds moeilijker. De broers besluiten vooralsnog in Duitsland te blijven: ze zullen gehoopt hebben dat ze dankzij hun geld en connecties de storm kunnen overleven.

Naar Nederland

Als de deportaties in Keulen al begonnen zijn, vluchten Karl David en Siegmund. Ze zijn, via een bankrelatie die als Duits reserve-officier in Nederland gelegerd is, in contact gekomen met Louise Schuiringa-Otto, een in Duitsland geboren vrouw die in een villa in Laren een pension bestiert. Zij wil de broers wel onderdak bieden. Ze hoeven alleen maar te betalen voor kost en inwoning. Daarnaast moeten ze een schenkingsakte opstellen, waarin staat dat, mocht hen iets overkomen, zij al hun bezittingen aan haar nalaten. In deze akte wordt zij als “verloofde” van een van de broers genoemd. De broers ondertekenen het document, zonder te beseffen dat ze daarmee hun eigen doodvonnis vellen. Zie het voornoemde artikel. 

Maker bordje en motivatie en ontwerp: Herre Methorst, maart 2023, Laren 

Het verhaal van de gebroeders Horn heeft mij zeer geraakt. En zeker de wrede manier waarop zij vermoord zijn door degene die hen onderdak bood. Met dit bordje waarop ik een zilveren lepeltje met een gekleurde halfedelsteen uit Botswana, Afrika geplaatst heb, wil ik de broers hun waardigheid weer teruggeven. Er is zoveel van hen afgepakt geld, bezittingen, goud en zilver en tenslotte hun leven door de brute hebzucht van de vrouw die hen zou beschermen. Zo diep kan een mens zinken. In de Joodse traditie wordt er altijd een steen op het graf gelegd. Deze bruinrode steen is voor Karl David.

Om hen nooit te vergeten.

 Stationsweg Tram Station Laren 

Onderduiker: Marie Jean Boas 

Marie Jean Boas ging op 10 juli 1943 naar Laren (nh) om er een onderduikplek te vinden voor zijn gezin. Marie Jean Boas werd echter op het tramstation van de Gooische moordenaar direct gearresteerd door een overijverige Larense politieman.

Politie dag- en nachtrapport arrestatie Marie Jean Boas

Bij zijn arrestatie geeft Boas op als adres Hondecoeterstraat 7-II in Amsterdam. Uit de huizenklappers van de gemeente Amsterdam blijkt niet dat hij hier ooit gewoond heeft. Mogelijk is het adres vals of heeft Boas een bekende willen laten weten van zijn arrestatie. Uit de reconstructiekaart die na de oorlog van hem gemaakt is door de gemeente Amsterdam staat vermeld dat hij in 1943 woonde op de Tugelaweg 147-II en dat zijn beroep ‘journalist bij de KNAC’ is.

 

Uit de inschrijving uit het arrestantenboek van Laren blijkt dat Marie Jean Boas reisde op een vervalst persoonsbewijs (Mari Jan Baas, *Rotterdam 20-10-1896[1]). Om de houder van een vervalst persoonsbewijs enig houvast te geven bij controle werd door de vervalser vaak gestreefd om de geboortedatum, voorletters of achternaam enigszins op de oorspronkelijke te laten lijken. Hierdoor was het eenvoudiger om de valse identiteit te kunnen volhouden bij een verhoor. Opvallend hier is de grote overeenkomst tussen valse identiteit en oorspronkelijke naam.

Na verhoor geeft Boas toe dat zijn persoonsbewijs vals is. Zoals blijkt uit onderstaand proces verbaal dat opgemaakt is door de Larense politie Inspecteur Willem Boog[2].

In het dossier van Boog zit een kopie van het aanhoudingsrapport van de joodse Marie Jean Boas. Deze kopie is opgesteld door het Hoofd PRA Hilversum A.C. van Gilst.

(PRA Politieke Recherche Afdeling – Na de Tweede Wereldoorlog) [3]

 

[1] (red.) Dit persoonsbewijs staat in de Burgerlijke Stand van Amsterdam niet gekoppeld aan een vervalst Persoonsbewijs. Dit doet vermoeden dat de PB-vervalsing niet van de beste kwaliteit was.

[2] Willem Boog zal na de oorlog door minister van Maarseveen (na aanhoudende protesten uit de Larense bevolking) een ernstige schriftelijke berisping krijgen wegens zijn rol in de oorlog. Wanneer de zaak tegen Boog wordt behandeld.

[3] Politieke Recherche Afdeling - Wikipedia


Marie Jean Boas

Rotterdam, 20 oktober 1898 – Auschwitz, 27 augustus 1943

Bereikte de leeftijd van 44 jaar


Marie Jean wordt in Rotterdam geboren op 20 oktober 1898[1] als derde zoon van de koopman Simon Boas[2] en Mietje Katan[3] in een gezin met zes jongens en twee meisjes: Wolf Simon (1890), Levie (1892), Sientjen (1894), (1896), Meijer (1896), Marie Jean (1898), Esther Antonia (1902), Coenraad (1904) en Nathan Levie (1907).

Marie Jean Boas, enkele maanden daarvoor gescheiden, trouwt op 6-5-1936 in Amsterdam met Grete Sommer. Marie Jean zegt zijn huis op in de P.C. Hooftstraat 107-II  en trekt in bij z’n nieuwe vrouw op de Haarlemmermeerstraat. Op 31-3-1938 verhuist het gezin van 2-hoog naar 1-hoog. Daarna verhuist het gezin op 23-5-1939 naar Nw. Amstel (Mr. Sixlaan 30). Hier wordt op 8-8-1939 dochter Irene Sonja Boas geboren. Driekwart jaar later verhuizen ze (in oktober 1940) naar de Rijnstraat 102-II en later op 3hoog-rechts. Ook de 18-jarige zoon Simon Boas woont dan bij z’n vader in. Op 22-3-1943 verhuizen ze naar de Tugelaweg 147-II. Vermoedelijk was deze laatste verhuizing door de Duitse bezetter opgelegd.

Tijdens de oorlog werkt Grete als medewerkster sociale jeugdhulp bij de Joodse Raad. Deze aanstelling bij de Joodse Raad gaf het gezin een Sperre, waardoor ze relatief lang in Amsterdam konden blijven wonen. Vermoedelijk werd deze Sperre op enig moment door de Duitsers ingetrokken en is dit de reden waarom haar man Marie Jean Boas op 10 juli 1943 naar Laren (nh) ging om er een onderduikplek te vinden voor zijn gezin. Marie Jean Boas werd echter op het tramstation van de Gooische moordenaar direct gearresteerd. Bij zijn arrestatie geeft Marie Jean Boas als adres op Hondecoeterstraat 7-II. Onduidelijk is nog wie hij hier heeft willen alarmeren. Jean Marie komt om in Auschwitz op 27 augustus 1943. Grete en haar dochter Sonja komen om in Auschwitz op 26 maart 1944.


[1] Gemeentearchief Rotterdam, archief 999-01, nr. 1898L, 1898-8873, pag. L116.

[2] Rotterdam, 19 augustus 1868

[3] Maassluis, 18 september 1865


 Zevenend 52, Pension Bosch en Heide 

Onderduikgevers: Familie Rem

Onderduikers: Rose Lopes de Leao Laguna-Asscher, Rachel Mot-Rodrigues de Miranda, Rosalina Wijnberg, Marta Burghardt-Elias

Arrestatie Huize Rem 18 januari 1944

Bijzonder dat deze razzia vanuit verschillende ogen geregistreerd is.

Larense politie Dag- en Nachtrapporten

Gearresteerd in Pension Rem in Laren

Heden namiddag is omstreeks 20 uur onder leiding van den burgemeester, door opperluitenant Boog, Hoofdwachtmeester Frijters, opperwachtmeester Geurts, en ondergetekende huiszoeking gedaan in pension Rem en aldaar 4 vrouwspersonen aangehouden vermoedelijk Jodinnen tw:

De vrouwen in het bovengenoemde proces-verbaal, beschikten over vervalste persoonsbewijzen:

Cornelia Asman = Rachel Mot-Rodrigues de Miranda

Rika van Assendelft = Rose Laguna-Asscher

Martha van den Berg = Martha Burghardt-Elias

Rosalina Wijnberg heeft haar eigen naam opgegeven. 

Laren N.H, 19 januari 1944, 15.00 uur: Genoemde 4 Jodinnen naar Amsterdam door opperwachtmeester Geurts en wachtmeester Spaans overgebracht naar Amsterdam. Getekend: J de Bruijn.

Pensionhouder Hermanus Josias Rem[1]

Rem wordt op 8 mei 1945 door de P.O.D. Laren aangehouden; aldus verklaart rechercheur Jacob Spaans. ‘Verdachte is door mij onverwijld overgebracht naar het Singerhuis te Blaricum en aldaar ter beschikking gesteld van het Hoofd van de Politieke Opsporingsdienst’. In het Proces-Verbaal van aanhouding staat dat Rem als verdachte van N.S.B. is aangehouden.

Rem verklaart te zijn geboren te Amsterdam op 19 november 1885[2]. Hij was eind 1935 lid geworden van de NSB. Hij werkt als bakker en is eerst getrouwd met de kostuumnaaister Meinouwtje Bakker[3] en hertrouwt op 16 augustus1917 met de Amsterdamse telefoniste Anna Maria Keuker.[4] Anna was eerder gescheiden van ene Bakker. Verdachte stond in 1942 nog bij de NSB ingeschreven onder stamboeknummer 160842.

In het laatst van 1943 of begin 1944 zijn door de toenmalige burgemeester bij mij in mijn woning gearresteerd, vier ondergedoken Jodinnen. Ik was even voor acht uur gewaarschuwd dat de burgemeester door het dorp ging lopen. Ik was van mening dat hij ging controleren voor de verduistering en heb toen daarvoor maatregelen genomen. Ik was een paar dagen voordien ‘bekeurd’ voor deze overtreding. Ik was hier net mee klaar toen er gebeld werd en mijn vrouw de deur opende. Daar stond de burgemeester, deze deelde mijn vrouw mede dat hij een huiszoeking kwam doen in verband met het feit dat wij onderduikers zouden hebben. Wij hebben hem toen gezegd dat wij geen onderduikers in huis hadden, wel vier dames welke bij ons in pension waren. De burgemeester en de inspecteur van politie hebben toen de huiszoeking geleid en Boog heeft tegen mijn vrouw gezegd, terwijl hij haar een persoonsbewijs voorhield: “dat is toch wel te zien dat het een Jodin is, het ligt er dik bovenop’. De Jodinnen zijn toen meegenomen naar het politiebureau en ik heb later niets meer van hen gehoord. Ik ben de dag na de arrestatie gebracht naar de SD Euterpestraat te Amsterdam alwaar ik verhoord ben en dezelfde avond weer op vrije voeten gesteld werd, omdat ik volgehouden heb niet te weten dat het Jodinnen waren. Alle vier Jodinnen waren door mij ingeschreven onder hun valse naam bij de gemeentepolitie te Laren. Ik wist wel dat het Jodinnen waren doch heb hun absoluut niet verraden. Zij zijn bijna een jaar bij mij in huis geweest, dus als ik dat had willen doen dan was het wel eerder gebeurd.’

Zij waren voorzien van valse persoonsbewijzen en dit was mij en mijn vrouw bekend. De echte namen van die vrouwen weet ik niet, het waren drie Nederlandse en een Duitse. De leeftijd van deze dames was naar schatting 45-48-60 en 70 jaar. Zoals ik in de aanhef van mijn verklaring heb gezegd, werden deze vier vrouwen door de Larense politie gearresteerd. Dit geschiedde met behulp van de destijds hier aanwezig zijnde NSB-burgemeester Knipscheer. Het was die bewuste avond omstreeks 20 uur, dat aan de voordeur werd gebeld. De joodse dames waren in de huiskamer en mijn vrouw opende de voordeur. Ik kwam juist van de W.C.

NSB Burgemeester Knipscheer na de oorlog

‘Van het bureau van de Bauftragte Rombach kreeg ik toentertijd telefonisch opdracht voor een onderzoek in te stellen naar aanleiding van een daar ontvangen anonieme brief. In een perceel aan het Zevenend te Laren. Inspecteur Boog en ik zijn daarheen gegaan en wij troffen daar vier vrouwen aan. Uit hun papieren zou blijken zat zij Arisch waren, maar waarvan wij vermoedden dat het Jodinnen waren. Boog heeft ze doen transporteren naar het politiebureau. Ze hebben daar die nacht doorgebracht en de volgende morgen kwam Boog mij ongevraagd triomfantelijk vertellen, dat nu vast stond dat het Jodinnen waren, volgens mijn mening heeft Boog deze mensen opgeofferd om de Duitse autoriteiten te tonen dat de door deze geuite klacht dat Boog niet veel uitvoerde ongegrond was’.

Paulus van Heiningen, oud 27 jaar, van beroep magazijnbediende, wonende te Laren NH, Kloosterweg 38 die verklaarde: ‘in het laatst van 1943 of begin 1944 ben ik een keer een avond op pad geweest om mensen te waarschuwen, dat de toenmalige burgemeester van Laren, die avond ‘op stap’ zou gaan met enkele politiemensen. Ik heb toen ook Rem gewaarschuwd en hem gezegd dat de burgemeester met vier agenten door het dorp ging en in de richting van zijn woning kwam. Rem antwoordde mij dat hij dacht dat het wel voor de verduistering zou zijn en dat hij zijn gordijnen wel dicht zou doen. Hij had een paar dagen te voren ook net een ‘bekeuring’ gehad voor ‘uitstralend’ licht, zoals hij mij mededeelde en hij was van mening dat de burgemeester daarvoor ging controleren in het dorp’.

Artikel Gooi en Eemlander vrijdag 19 juli 1946 voorpagina:

Beschuldiging tegen Larensche politiemannen

(Nederlanders op last van de Duitschers gearresteerd) ingezonden brief:

Ondergetekenden wensen de aandacht te vestigen op het volgende:

‘Tijdens de afgelopen oorlogsjaren werden in de Gemeente Laren een aantal personen door Nederlandse politieambtenaren op last van Duitse instanties gearresteerd. Het betreft hier het Joodse echtpaar Van Straaten-Salomons, ondergedoken bij de familie Van Laar, P.C. vd Brinkweg, de dames: Van Wijnbergen, de Miranda, Werner en Laguna-Asscher, ondergedoken bij de familie Rem op het Zevenend, de in één nacht gearresteerde heren: Koen Hissing, W. v.d. Veer, J.W. van Uden, L.A. Baylé, H.G.Ch. Zanoli, N.B. Smit, R. Drent en W. Th. De Graaf, de op het politiebureau ontboden heer H. Tulp en de heer S.J. Calis. Slechts twee van deze personen hebben deze vrijheidsberoving, die geschiedde door ambtenaren van het Larense politiecorps overleefd. Wij stellen deze ambtenaren voor de dood der overigen verantwoordelijk, aangezien zij nagelaten hebben ervoor te zorgen dat arrestatie, of funeste gevolgen er van achterwege bleven. Zij hebben verzuimd zorg te dragen, dat de slachtoffers tijdig gewaarschuwd werden, en, in plaats dat dezen een korte spanne tijds kregen, om zich te redden, geschiedden de arrestaties volkomen onverwacht en politioneel gezien uitstekend afgewerkt. Ook tijdens de overbrenging naar Duitse instanties elders werd geen gelegenheid geboden om een ontsnappingspoging te kunnen wagen, ondanks het feit, dat geen enkele Duitse soldaat in de nabijheid gesignaleerd werd. Bovendien werd bij de arrestatie sterk de indruk gewekt, dat het hele geval slechts ‘tijdelijk’ zou zijn, en in één geval werd de brutaliteit zo ver gedreven, dat de betrokken persoon, onder het voorwendsel van een paar inlichtingen te moeten verstrekken, naar het politiebureau werd gelokt en daar direct gearresteerd werd. Deze politieambtenaren, die blindelings Duitse bevelen opvolgden, en zich dus schuldig maakten aan het strafbaar feit, omschreven in artikel 26 van het Besluit Bijzonder-Strafrecht, n.l. vervolging van medeburgers in het belang van de vijand, werden aangeklaagd bij de P.O.D. en de Procureur Fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam. Deze klachten, er op gericht, de slachtoffers recht te doen wedervaren hadden echter geen resultaat. De kwestie schijnt niet behandeld te worden, althans, er komt geen positief antwoord, en de politiemannen zitten nog frank en vrij in het zadel. Aan deze onhoudbare toestand moet, handelend zonder aanzien des persoons, onmiddellijk een einde worden gemaakt, opdat niet langer onwaardigen enigerlei machtspositie in Laren zullen bekleden etc.

Hoogachtend w.g. H. Tulp, Th. J. v.d. Laar-Loman, C.J. v.d. Veer-Vos, H. Drent-Schelten.


[1] CABR 94253 (PRA Hilversum 4105)

[2] Archief gemeente Amsterdam , Hervormd-Gereformeerd gezin. vader Jacob Rem (*Zaandam 25-4-1849) en moeder Johanna Gesina Hagendoorn (*Amsterdam 20-7-1852). Jacob Rem is suikerbakker en woont in de Elandstraat 3.

[3] Archief gemeente Amsterdam , huwelijksontbinding door Arrond. Rechtbank Amsterdam op 21-5-1915

[4] Archief gemeente Amsterdam , *Amsterdam 3-5-1885.

De onderduikers van Zevenend 52:

Rose Lopes de Leao Laguna-Asscher

Londen, 31 mei 1872 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 71 jaar


Rose Asscher was samen met enkele andere vrouwen ondergedoken in Laren (NH) bij de familie Rem op het Zevenend. Op 18 januari 1944 werden zij door Nederlandse politieagenten opgehaald. Zij hebben daar ruim een jaar ondergedoken gezeten. Op 8 februari 1944 werd zij uit Westerbork afgevoerd en op 11 februari 1944 in Auschwitz vermoord.

Maker van het naambordje: Ineke van Dongen-Book

Motivatie:

Rose Asscher was samen met enkele andere vrouwen ondergedoken in Laren (NH) bij de familie Rem op het Zevenend. Op 18 januari 1944 werden zij door Nederlandse politieagenten opgehaald. Zij hebben daar ruim een jaar ondergedoken gezeten. Op 8 februari 1944 werd zij uit Westerbork afgevoerd en op 11 februari 1944 in Auschwitz vermoord.

Rachel Mot-Rodrigues de Miranda

Amsterdam, 15 februari 1884 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 59 jaar


Rachel is op 30 november 1905 in Weesp getrouwd met Salomon Mot. Samen hebben zij 3 kinderen gekregen. Allen geboren in Amsterdam.

Celina, 2 januari 1907 – 1973; Henriette, 5 december 1910 - 8 september 1967; Meijer Max, 10 september 1920 - 31 maart 1944

Op 18 januari 1944 werd Rachel gearresteerd in Pension Rem te Laren, Op 8 februari 1944 uit Westerbork afgevoerd en op 11 februari 1944 in Auschwitz vermoord.



Maker van het naambordje: Ineke van Dongen-Book


Rosalina Wijnberg

Amsterdam, 28 juni1895 – Auschwitz, 26 maart 1944

Bereikte de leeftijd van 48 jaar

Beroep: Verkoopster

Rosalina Wijnberg is een dochter van Bram Wijnberg en Betsij Drukker[1]. Het gezin krijgt twee dochters Rosalina en Céline[2]. Rosalina werkt als winkeljuffrouw en wanneer dit verboden is gaat ze vanaf 1942 als werkster aan de slag. Ze woont op de Van Baerlestraat 156. Vanaf 1937 komt haar zusje Céline bij haar wonen. Onduidelijk is hoe Rosalina in Laren terecht komt. Mogelijk kende Rosalina de familie Rodrigues de Miranda, omdat haar vader in zijn jeugdjaren inwoonde bij het gezin van Louis de Leeuw en Judith del Valle. Ene Joseph del Valle was getrouwd met Sara Rodrigues de Miranda. Op 26 maart 1944 werd zijn in Auschwitz vermoord.


[1] Bram Wijnberg (*Utrecht 31-12-1858) letterzetter van beroep. Zijn vrouw Betsij Drukker (*Amsterdam 16-8-1863) is een dochter van de Leidse schoenmaker Abraham Drukker (*Leiden 1-7-1822) die zich in 1886 in Amsterdam vestigt en van Saartje Benjamin Polak (*Amsterdam 1-3-1826).

[2] Céline Wijnberg (*Amsterdam 23-1-1908. Trouwt op 21-12-1933 met Isaac (Iz) Witzenhausen (*Amsterdam 7-7-1892), reiziger in porselein en aardewerk. Ze wonen in de Holbeinstraat 4h. Samen krijgen ze ’n dochter Dora (Dora Witzenhausen-Gerstner).

Maker van het naambordje: Ineke van Dongen-Book

Marta Burghardt-Elias

Kassel, 26 oktober 1895 – Auschwitz, 11 februari 1944

Bereikte de leeftijd van 48 jaar


Het echtpaar Bertha Frank en Julius Elias (1866-1932) woont met twee kinderen, Martha Burghardt-Elias (1895-1944) en Otto Max Elias (1897-1944), aan de Schillerstrasse 38 in Kassel. De familie runt een sportwinkel aan de Kleine Rosenstasse 1. Na een antisemitische aanval op de winkel in april 1933 emigreren Bertha, en de twee kinderen Otto en Martha en Martha's dochter Ruth naar Nederland.

Op 18 januari 1944 werd zij samen met 3 andere vrouwen door Nederlandse politieagenten opgehaald vanuit haar onderduikadres Zevenend 52. Vanuit Westerbork werd zij afgevoerd naar Auschwitz en op 11 februari 1944 vermoord.

Maker van het naambordje: Ineke van Dongen-Book






stolpersteinen in Kassel Schillerstrasse 38


  Hoefloo 6 

Onderduikgever:   Catharina Elisabeth Adriani 

Onderduikers:       Meijer (Max) Stoppelman (1915-2005),

Esther Stoppelman-Delden (1920-1944)

Debora Delden (1923-1945).

Esther Stoppelman-Delden

Amsterdam, 5 februari 1920 – Bergen-Belsen, 5 december 1944

Bereikte de leeftijd van 24 jaar

Beroep: Winkelbediende

Debora-Delden

Amsterdam, 30 november 1923 – Marseille, 23 juni 1945

Bereikte de leeftijd van 21 jaar

Beroep: Opleiding Kostuumnaaister

Het leven op Hoefloo 6

Onderduikgeefster: Catharina Elisabeth Adriani was gescheiden van haar echtgenoot, de scheikundige dr. Willem Adriani. In maart 1941 verhuisde ze met haar gezin (inclusief actrice Else Maus) van Leemkuil 1 naar Hoefloo 6. In mei 1942 kwam ook zoon Piet weer thuis wonen en in juni haar zwangere dochter Elisabeth met haar aanstaande joodse (ondergedoken) echtgenoot Eddy de Jongh.

Onderduiker Max Stoppelman zat vanaf eind 1943 ondergedoken bij mevrouw Adriani-Middelkoop. De echtgenote (Stella) van Max en zijn schoonzusje (Debora) zaten op het Hoefloo vanaf midden 1943.  Max overleefde de kampen en een deel wat hier wordt beschreven is zijn verhaal verteld na de oorlog.

Max:

“Onze onderduikverstrekster had twee dochters en een zoon die in de zwarte handel zat. Verder was er ene Eddy de Jongh, een vreemd type, die hier verder niks mee te maken heeft. We hadden er een bovenkamer en kwamen tijdens de oorlog regelmatig ’s-avonds op straat. Ook gingen we gewoon bij m’n schoonouders in Laren op bezoek. Zij waren ondergedoken nadat een Verwalter hun zaak had afgepakt. We voelden ons redelijk veilig.

Mevrouw Adriani-Middelkoop was een doodgoed mens van een jaar of zestig. Toen we op Hoefloo zaten heeft de familie Gies ons ‘n keer in Laren opgehaald om bij m’n moeder in Hilversum op visite te gaan. Zij zat er ondergedoken bij gereformeerde mensen. Ze ging er gewoon de deur uit en liep rond zonder ster. Mijn moeder is in die tijd ook gereformeerd geworden. Staat ook in het boek van Miep Gies (ze noemt m’n moeder mevrouw Gompes). De familie Gies is in mijn ouderlijk huis in de Hunzestraat blijven wonen, ze hielpen me bijvoorbeeld met stamkaarten. Daardoor is ons huis ook gespaard gebleven.”

Op 13 april 1944 werden ze (Max, Stela en Debora?) in Laren gearresteerd.


Maker van de naambordjes:  Agnes de Rijk


Afb. Politie dag- en nachtrapporten Laren.


“Ze kwamen binnen en toen zeiden ze dat ze de onderduikers kwamen ophalen. Wij doken direct in de schuilplaats. Ze doorzochten het hele huis en schoten door de holle ruimtes om te zien of er iemand achter zat. Mijn vrouw werd niet ernstig in haar arm geschoten. Daarna werden we ingesloten op het politiebureau waar we de nacht moesten doorbrengen.  De volgende dag werden we naar de Euterpestraat gebracht. Vervolgens opgesloten in aparte cellen op de Weteringschans. Daar werd ik door een Duitser van achter vastgepakt en die schopte me tegen m’n schenen. Heel pijnlijk. In Westerbork kwamen we de broer en zus van mijn vrouw tegen en uiteindelijk zijn we samen op transport gegaan. In de trein hebben we onze trouwringen uit de trein gegooid. De stemming in de wagon was angstig. Iedereen probeerde elkaar een beetje op te beuren. Het was er slecht, het gebrek aan ruimte, de ontlasting, het stonk er vreselijk.  En toen we in Auschwitz aankwamen werden we met stokken en honden uit de wagons het perron op gejaagd. Bij de selectie heb ik mijn vrouw voor het laatst gezien. Jaren na de oorlog hoorde ik van een mevrouw Brilleslijper dat ze mijn vrouw gesproken had en dat ze van vrouwenkamp Annenburg naar Bergen-Belsen was gegaan.

Ook mevrouw Adriani-Middelkoop wordt gearresteerd en afgevoerd naar de Weteringschansgevangenis.

“We hebben het vaak gehad over wie ons verraden kan hebben. Een mogelijke figuur die ons verraden kan hebben was een zwemleraar uit Haarlem. Hij was een kennis van Adriani en kwam bij haar op bezoek. Ik wilde er niks mee te maken hebben en ging naar boven. Er werd op een gegeven moment een dansplaat op gezet en die man heeft toen zelfs nog met mijn vrouw en schoonzusje gedanst. Ze vonden het een heel gezellige middag. Twee dagen later kwamen ze aan de deur dat het een schandaal was dat ze joden in huis had genomen.  Mevrouw Adriani heeft ze toen weggejaagd. Ook zoon Piet was een mogelijke kandidaat. Hij was een beetje een zwarthandelaar en die heeft een keer ruzie gemaakt met mijn schoonzusje. Debora Delden was een sensueel aantrekkelijk meisje en misschien dat hij er een oogje op had, maar hij kreeg ruzie met zijn moeder en toen heeft m’n schoonzusje iets doms uitgehaald. Ze heeft zich ermee bemoeid en zei: je moeder heeft gelijk! En toen is hij kwaad weggelopen en niks gezegd en een paar dagen later zijn we gehaald. Het kon zijn dat hij het gedaan had. Na de oorlog moest ik voor de rechter komen en toen heb ik gezegd dat ik het echt niet wist. Ook hebben we nog gedacht aan een Duitser die er tegenover woonde. In 1975 deed ik echter zaken met een Duitser die vertelde dat hij in de oorlog op Hoefloo had gewoond. Hij vertelde me dat hij regelmatig aan de politie doorbelde als er razzia’s om mensen op te halen op komst waren. Dus hij was het vermoedelijk ook niet.

Debora Delden:

“Zoals gezegd zat mijn 20-jarige schoonzusje Debora (Bora) Delden op Hoefloo ondergedoken. Ze was in opleiding tot kostuumnaaister.  Op 18-4-1944 kwamen we aan in kamp Westerbork. Enkele weken later werden ook broer Abraham Delden en jongere zus Rosalina Delden gearresteerd. Zij kwamen op 17-5-1944 in Westerbork aan. De familie (Rosalina, Debora, Abraham, Esther en zwager Max) gingen op 19-5-1944 gezamenlijk op straftransport naar het oosten.”

Debora is in Auschwitz bevrijd en op een schip via Odessa door de Middellandse zee naar Marseille vervoert.

Debora en Otto Frank zaten op hetzelfde schip, de Monowai. Dit uit Nieuw-Zeeland afkomstige schip was op 21 mei 1945 uit Odessa met concentratiekamp overlevenden naar Marseille vertrokken. De bootreis ging via Istanbul, Kreta, Sardinië en Corsica en uiteindelijk kwam het aan in Marseille. Debora Delden was tijdens deze reis aan boord overleden. Ze werd in Marseille begraven.

Na zijn bevrijding noteerde Otto Frank op 11 maart 1945 in zijn notitieboekje: 'Borah Delden'. 

 

Na de oorlog

Bij terugkomst uit de concentratiekampen neemt een ernstig verzwakte Max direct contact op met de larense verzetsstrijder Hijman Troeder. (Bij een interview in 1994 zei Max hierover:) “Na de grote razzia van 20 juni 1943 in Amsterdam-Oost zijn eerst mijn schoonouders in Laren in onderduik gegaan, dankzij bemiddeling van Hijman Troeder, die enorm veel mensen heeft geholpen met onderduiken. Ook mij en mijn vrouw. Het was een Joodse man met veel moed. Hij moet het uit mensenliefde gedaan hebben. Troeder bezocht ons daar regelmatig om te zien of alles nog goed was. Hij zorgde ervoor dat je alles had.”


Brief van Max Stoppelman

S.v.p. ter hand stellen aan de heer H. Troeder,                                         Amsterdam 9-7-1945

Beste Herman en familie, Zoals je hieruit ziet, ben ik weer terug, nog wel niet zo gezond als vroeger, maar is hopelijk alles weer met een half jaar in orde. Allereerst nog hartelijk bedankt wat je voor mijn vrouw en mij gedaan hebt. Indirect heeft het mij persoonlijk het leven gered. Wat Stelle betreft, op het ogenblik heb ik nog niet een definitieve bevestiging van haar dood kunnen krijgen. Mocht je in de buurt komen van Amsterdam, dan staat mijn deur voor je open en wel Hunzestraat 25hs. Nu heb ik nog een klein verzoek aan je. Max en Elly Spijer, die naast Hilhorst ondergedoken waren? Mochten ze nog in Laren zijn, geef dan mijn adres aan ze als je wilt. Ik vertrouw, dat je me spoedig zult antwoorden, daar me vooral aan het laatste met spoed veel gelegen is. Inmiddels nogmaals bedankt voor alles. Groeten aan je vrouw en kinderen. Max Stoppelman.

Omdat Max ernstig verzwakt uit de kampen is teruggekeerd komt hij in aanmerking voor extra levensmiddelenbonnen. Deze worden verstrekt door het Afwikkelingsbureau concentratiekampen.

Esther Stoppelman-Delden (joodsmonument.nl)

Debora Delden (joodsmonument.nl).


  Melkweg 31 

Onderduikgever:   Jaap Doeser 

Onderduikers:       Aäron Loterijman 


Over Melkweg 31 en onderduikgever Jaap Doeser

In mei 1938 verhuist het gezin Doeser vanuit Naarden naar de Melkweg 31 in Laren. Bovendien wordt hij in 1938 gemobiliseerd voor de oorlogsdreiging. In 1940 heeft hij 5 dagen meegevochten waarna de inkwartiering onder Duits toezicht een feit was. Zijn huwelijk met Tonny hield op te bestaan en Jaap bleef achter met zijn zoontje. In de oorlogsjaren was buiten fotograferen verboden dus nam hij zijn kleinbeeldcamera weer op en trok „de boer op“, zoals hij zelf zei. Families, boerderijen, feesten etc., daar verdiende hij de kost mee. Het was een hard bestaan. Alles op de fiets. Naast fotograferen zeulde hij ook voedsel mee, hield wat over voor zichzelf en zijn zoontje, en de rest verkocht hij. Je moest tenslotte overleven. In die tijd nam hij ook in 1943 de joodse tandarts Loterijman in huis en werkte hij illegaal in een verstopt drukkerijtje en drukte er krantjes met de nieuwsberichten uit Engeland die verspreid werden onder goede Nederlanders. Een foto-archief maken, reizen en overige kostte Doeser veel geld en tijd, dus zijn inkomsten waren onregelmatig.


Aäron Loterijman

Aäron Loterijman

Utrecht, 22 augustus 1891 – Baarn , 25 april 1945

Bereikte de leeftijd van 53 jaar

Beroep: Tandarts

Aäron Loterijman werd geboren op 22 augustus 1891 in Utrecht. Zijn Nederlandse roepnaam was Arnold. Zijn vader was Joseph Loterijman, zijn moeder Sophia de Vries, oorspronkelijk uit Vierlingsbeek. De familie was Joods. Hij had één zus, Susanna en halfzussen en broers. Zijn vader was eerder getrouwd geweest met Grietje Cohen. Halfbroertje Marcus stierf heel jong.

Na de middelbare school ging Aäron in Utrecht tandheelkunde studeren. Hij was lid van de studentenvereniging Unitas op het Lucas Bolwerk. Na het behalen van zijn doctoraal examen vestigde hij zich als tandarts in de Van Woustraat 3 te Amsterdam. Op 20 maart 1925 verhuisde de praktijk naar de Keizersgracht 718.

Aäron trouwde twee keer met dezelfde vrouw, zangeres voor de KRO- radio Elisabeth (Lies) de Leeuw (Amsterdam, 26 augustus 1905 – Amsterdam, 26 augustus 1998). De eerste keer was op 6 augustus 1925, hij scheidde van haar op 7 augustus 1928 en de tweede keer op 8 augustus 1929 en weer scheidde hij van haar op 10 juli 1940. (Lies trouwde op 14 mei 1941 met de Joodse arts en seksuoloog Leo Levie.)

Aäron Loterijman kreeg een onmisbaarheidsverklaring  (sperre) van de Joodse Raad. Hij mocht als Jood door blijven werken als tandarts. Op de kaart stond vermeld dat hij een heupziekte (Doeser zei ook dat hij moeilijk liep) en een hartaandoening had.

Onderduik in Laren

Vanaf 1 september 1943 zat Loterijman ondergedoken bij Jaap Doeser (55 jaar)

Loterijman (die valse papieren had op de naam van Hendrik Jelle Antonisse) bleef niet binnen zitten maar ging gewoon de straat op en kwam vaak in het café van Lambertus Pandelaar op Brink 20 in Laren. Hij kreeg daar illegale blaadjes zoals de Vliegende Hollander.


1940 – Namen- + Beroepenlijst Laren


Loterijman was onvoorzichtig, want hij bewaarde deze illegale blaadjes bij Jaap Doeser thuis. De SD was inmiddels op zoek naar de Jude Antonisse in Laren. Kort voor de bevrijding in 1945 werden zij verraden. Op 19 april 1945 omstreeks 11 uur ’s ochtends kwam er een huiszoeking door 6 mannen van de landwacht waaronder Willem van Middeldijk, een NSB’er. De Duitsers zetten de straat af maar vergisten zich in het huisnummer waardoor er huiszoeking bij de buren plaatsvond. Daarna kwamen zij bij Jaap.

Doeser en Loterijman moesten in de voorkamer wachten, terwijl het huis doorzocht werd. Ze vonden illegale nieuwsberichten en brieven op de kamer van Loterijman.

Jaap Doeser en Arnold Loterijman werden gearresteerd en overgebracht naar het Kringhuis[1] in Laren. Daarna werden ze overgebracht naar het NSB-kringhuis villa Medan Julianalaan 11 in Baarn. In het Kringhuis in Baarn was de Sicherheitspolizei ondergebracht.

Doeser, Loterijman en de ook gearresteerde Pandelaar werden opgesloten. Loterijman zat apart opgesloten. Op een gegeven moment in de provisiekamer en later in de kelder. Doeser en Pandelaar werden in de middag samen in de keuken gezet waar ze aardappels moesten schillen. Daar kregen ze weer te horen dat ze werden doodgeschoten, tenzij ze het af zouden kopen. Dat deden ze. Doeser voor 500 gulden en Pandelaar voor 1000 gulden. Ze werden naar Laren teruggebracht.

Na de arrestatie werd Doeser zakelijk ernstig gedupeerd, doordat het professionele fotoarchief van Doeser kort en klein geslagen werd door de SD.

Het lot van Aaron Loterijman

Loterijman wordt door SD commandant Walther Müller en SD-er Werner Haase na de oorlog bij hun verhoren beschuldigd van wapenbezit en spionage. Het lijkt vooral bedoeld om de executie ‘goed te praten’ zodat het onder het zogenaamde Niedermachungsbefehl valt (op bevel van Hitler (30 juli 1944) mogen alle saboteurs zonder proces worden doodgeschoten). Maar dat is niet zo. Müller had dan ook met andere officieren moeten overleggen en heeft dat niet gedaan. Müller wordt omschreven als een heer (hij was ingenieur) maar wel een met een kwade dronk en een paar dagen per week dronken was.

Pas in 2015 is door onderzoek van de Utrechtse theatermaker Leon Giesen het lot van Loterijman bekend geworden. Giesen deed toen onderzoek als gastconservator van het Nationaal Militair museum. Giesen heeft de moordlocatie bepaald aan de hand van foto’s uit het strafdossier van de moordenaar, oostfrontveteraan en SS-beul Willi Kulla (34).

Nergens is een melding van het feit dat Loterijman zich vrij zou kunnen kopen. Het lijkt voor hem geen optie te zijn geweest. Hij had in zijn graf ook nog geld bij zich. Loterijman wordt volgens moordenaar Willi Kulla op 27 april (en volgens opdrachtgever Müller – die zich ook niet meer kon herinneren of hij de opdracht had gegeven - op 28 april) doodgeschoten. In het begin van de avond.

Loterijman nam plaats op de zijkant van het gat in het bos aan de overkant van de villa. Zij dachten dat hij stond te bidden want hij had zijn hoed op. Stond met de rug naar de weg. Kulla plaatste het wapen, dat vrij oud was, op de nek. Het had vele blanke vlekken (dus vaak gebruikt). Het wapen weigerde twee keer. SD-er Bakkenes was opgelucht omdat hij dacht dat het een schijnexecutie was. Maar Kulla schoot alsnog. Loterijman stortte naar voren. Kulla trok hem om. Loterijman’s benen lagen in de richting van het station. Bakkenes en collega Jacobs waren van slag. Bakkenes moest het gat dichtgooien, maar het lukte niet. Kulla maakte grotendeels de kuil dicht.

 

Na de oorlog

Kulla en zijn opdrachtgever Müller van de SS kregen respectievelijk 5 en 8 jaar celstraf. Kulla werd ons land uitgezet, maar kwam in 1959 heimelijk met een vriend terug. Het verhaal ging dat de oud-SS’er waardevolle spullen in het bos had verborgen en daar tevergeefs naar heeft gezocht. Maar er is geen bewijs gevonden.

De Hand van Loterijman

Deze handafdruk van Loterijman is bewaard gebleven in het archief van de handleeskundige praktijk van Philip Meerloo (chiroloog). Het archief bevat afdrukken van 1.300 verschillende mensen. Ze zijn gemaakt tussen begin 1936  en oktober 1942.  Op de afdruk van Aäron  is geschreven “Ik ben zeer getroffen door de juiste analyse 3 juli 1940”. Achteraf zal de toekomst hier niet goed zijn voorspeld.  (Philip Leonard Meerloo is overleden in kamp Amersfoort op 12 november 1942 en werd 34 jaar oud).

Maker een motivatie van de naambordjes:  Ria en John Timmerman en Elize van der Werff

Tijdens het maken van deze website en naambordjes is duidelijk dat iedere persoon en geschiedenis uniek is. Dit drama vlak voor de bevrijding is heel triest. Opvallend de korte straf die deze moordenaar heeft gekregen naast zijn vechten aan het oostfront.

Bronnen:

 *Aaldrik Hermans

 *Utrechtse theatermaker Leon Giesen. Theatermaker-musicus-verhalenverteller Leon Giesen stuitte op een zoektocht naar een oorlogsverhaal in Baarn op het lot van Aäron Loterijman.

Onthulling Gedenksteen Loterijman in bos Baarn:

Onthulling gedenksteen Arnold Loterijman (youtube.com)

Onderzoek naar graf Loterijman:

Genisten zoeken in Baarn naar sporen oorlogsdrama 1945 | 01 | Defensiekrant

Gedenksteen in Baarn voor Loterijman

Gedenksteen voor 'vergeten moord' op Loterijman - RTV Utrecht